In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser heeft zijn aanvraag op 19 september 2022 ingediend, maar de Staatssecretaris heeft pas na de wettelijke termijn van zes maanden, die onder de WBV 2022/22 met negen maanden was verlengd, op 21 december 2023 een ingebrekestelling ontvangen. Eiser heeft vervolgens meer dan twee weken na deze ingebrekestelling beroep ingesteld, wat de rechtbank aanleiding gaf om het beroep kennelijk gegrond te verklaren.
De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was en heeft de Staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een nader gehoor af te nemen en binnen acht weken daarna een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, wat betekent dat eiser gelijk heeft gekregen en dat de Staatssecretaris binnen zestien weken een besluit moet nemen. Eiser heeft ook recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 437,50.
De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 2 april 2024. De rechtbank heeft de Staatssecretaris in de proceskosten van eiser veroordeeld, en eiser kan binnen zes weken na de uitspraak een verzetschrift indienen als hij het niet eens is met de uitspraak.