In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. P.E.J.M. Bartels, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser diende zijn aanvraag in op 17 november 2022, waarna de Staatssecretaris de beslistermijn met negen maanden verlengde. Eiser heeft de Staatssecretaris op 27 februari 2024 in gebreke gesteld, omdat er na het verstrijken van de termijn geen besluit was genomen. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de Staatssecretaris niet binnen de wettelijk vereiste termijn heeft beslist.
De rechtbank legt de Staatssecretaris een beslistermijn van acht weken op om alsnog een besluit te nemen. Dit is langer dan de gebruikelijke termijn van twee weken, omdat de rechtbank rekening houdt met de noodzaak voor zorgvuldige besluitvorming. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten, vastgesteld op € 437,50, omdat hij juridische bijstand heeft ingeschakeld.
De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman en is openbaar gemaakt op 1 mei 2024. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en draagt de Staatssecretaris op om binnen acht weken een besluit bekend te maken. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig is.