ECLI:NL:RBDHA:2024:7376

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
NL24.2955
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag

In deze zaak heeft eiser op 8 oktober 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 10 januari 2024 een ingebrekestelling ontvangen van eiser, die zich beklaagde over het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 26 januari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend en de rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was, waarna het onderzoek is gesloten.

De rechtbank overweegt dat volgens artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Eiser heeft de aanvraag op 8 oktober 2022 ingediend en de beslistermijn is verlengd met negen maanden, waardoor de wettelijke beslistermijn op 8 januari 2024 is verstreken. Eiser heeft de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke gesteld en meer dan twee weken zijn verstreken sinds deze ingebrekestelling.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond en legt de staatssecretaris een rechterlijke dwangsom op. De staatssecretaris moet binnen zestien weken na de uitspraak een besluit op de aanvraag bekendmaken. Daarnaast moet de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- per dag betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris ook in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.2955

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. V.L. van Wieringen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Procesverloop

Eiser heeft op 8 oktober 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
Bij brief van 10 januari 2024, door de staatssecretaris ontvangen op 11 januari 2024, heeft eiser de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.
Op 26 januari 2024 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Overwegingen

1. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
2. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald, dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet de staatssecretaris binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw kan de termijn, als bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste negen maanden worden verlengd, indien een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden.
4. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 8 oktober 2022. De beslistermijn op eisers aanvraag is verlengd met negen maanden op grond van artikel 42, vierde lid, van de Vw. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn om op de aanvraag van eiser te beslissen is verstreken op 8 januari 2024. De rechtbank stelt verder vast dat eiser de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
5. Het beroep is gegrond.
6. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank, gelet op de jurisprudentie ter zake (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353) een rechterlijke dwangsom opleggen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb bepalen dat de staatssecretaris alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiser. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het 8+8-wekenmodel passend geacht. De rechtbank ziet geen aanleiding daarover anders te oordelen. Dat betekent dat de staatssecretaris binnen zestien weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
7. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris een (rechterlijke) dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de staatssecretaris. Daarbij geldt een maximum van € 7.500,-.
8. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de staatssecretaris op binnen zestien weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de staatssecretaris aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Tijnagel, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.