In deze zaak heeft eiser op 8 oktober 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 10 januari 2024 een ingebrekestelling ontvangen van eiser, die zich beklaagde over het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 26 januari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend en de rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was, waarna het onderzoek is gesloten.
De rechtbank overweegt dat volgens artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Eiser heeft de aanvraag op 8 oktober 2022 ingediend en de beslistermijn is verlengd met negen maanden, waardoor de wettelijke beslistermijn op 8 januari 2024 is verstreken. Eiser heeft de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke gesteld en meer dan twee weken zijn verstreken sinds deze ingebrekestelling.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond en legt de staatssecretaris een rechterlijke dwangsom op. De staatssecretaris moet binnen zestien weken na de uitspraak een besluit op de aanvraag bekendmaken. Daarnaast moet de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- per dag betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris ook in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50.