ECLI:NL:RBDHA:2024:7367

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
NL23.32401
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag en niet-ontvankelijkheid van het beroep

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. B.J.P.M. Ficq, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat er niet tijdig is beslist op haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres haar asielaanvraag op 22 september 2022 heeft ingediend. Op 9 november 2022 heeft de Staatssecretaris Polen verzocht om eiseres over te nemen op basis van de Dublinverordening, wat door de Poolse autoriteiten op 22 november 2022 is geaccepteerd. Echter, op 2 februari 2023 heeft de Staatssecretaris het overnameverzoek ingetrokken en aangegeven dat de aanvraag in de nationale procedure behandeld zou worden. Dit maakte de Staatssecretaris verantwoordelijk voor de behandeling van de aanvraag per die datum.

De rechtbank heeft overwogen dat de beslistermijn voor de aanvraag, volgens artikel 42 van de Vreemdelingenwet, uiterlijk op 2 augustus 2023 had moeten zijn. Echter, door de inwerkingtreding van WBV 2023/3 op 27 januari 2023, zijn de beslistermijnen voor asielaanvragen die zijn ingediend tussen 1 januari 2023 en 1 januari 2024 met negen maanden verlengd. Eiseres betwistte de geldigheid van deze verlenging en stelde dat zij verweerder niet prematuur in gebreke had gesteld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de asielaanvraag van eiseres onder de WBV 2023/3 valt, waardoor de beslistermijn is verlengd tot uiterlijk 2 mei 2024. De ingebrekestelling van eiseres op 6 september 2023 was daardoor te vroeg ingediend.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk is, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van een beroep op grond van het niet tijdig beslissen door verweerder. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is op 5 maart 2024 openbaar gemaakt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.32401
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingediend, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: aanvraag).

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2
3. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), wordt op de aanvraag van het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw, zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven.
4. In artikel 42, zesde lid, van de Vw is bepaald dat indien in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vw, wordt onderzocht of de aanvraag op grond van artikel 30 van de Vw niet in behandeling dient te worden genomen, de termijn bedoeld in het eerste lid van artikel 42 van de Vw, aanvangt op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek.
1. Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Dit volgt uit artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
5. Eiseres heeft op 22 september 2022 haar asielaanvraag in Nederland ingediend. Op 9 november 2022 heeft verweerder Polen verzocht eiseres op grond van artikel 12, tweede of derde lid, van de Dublinverordening over te nemen. De Poolse autoriteiten hebben dit
verzoek geaccepteerd op 22 november 2022. Bij brief van 2 februari 2023 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat het overnameverzoek is ingetrokken en dat haar aanvraag behandeld zal worden in de nationale procedure.
6. De rechtbank stelt gelet op het hiervoor genoemde vast dat verweerder per
2 februari 2023 verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres. Dat betekent dat verweerder, met toepassing van artikel 42 eerste lid, van de Vw, in beginsel uiterlijk op 2 augustus 2023 op de aanvraag had moeten beslissen. Echter, sinds 27 januari 2023 is het besluit met kenmerk WBV 2023/3 van kracht.3 Dit besluit heeft tot gevolg dat de beslistermijnen van asielaanvragen die zijn ingediend vanaf 1 januari 2023 tot 1 januari 2024 met negen maanden zijn verlengd. Eiseres betwist dat zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. Eiseres vindt daarom dat verweerder met de WBV 2023/3 de beslistermijn niet geldig heeft verlengd en dat zij verweerder niet prematuur in gebreke heeft gesteld. Eiseres verzoekt de rechtbank het beroep gegrond te verklaren, verweerder op te dragen alsnog een besluit te nemen en hier een rechterlijke dwangsom aan te verbinden.
7. De rechtbank volgt dit standpunt niet. De rechtbank verwijst voor de motivering naar de uitspraak van deze zittingsplaats van 16 februari 2024.4 Hierin heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat ten tijde van de inwerkingtreding van WBV 2023/3 sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. Verweerder is per 2 februari 2023 verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres. De asielaanvraag van eiseres valt dus onder het toepassingsbereik van de WBV 2023/3. Dit betekent dat de beslistermijn in haar zaak met negen maanden is verlengd en verweerder uiterlijk op 2 mei 2024 op de aanvraag moet beslissen. De ingebrekestelling van
6 september 2023 is hierdoor te vroeg ingediend. Dat maakt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van een beroep op grond van het niet tijdig beslissen door verweerder, als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van N. Khalloufi, griffier.
3 Staatscourant van 26 januari 2023, nr. 3235.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
05 maart 2024

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.