In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 24 april 2024, wordt het beroep van eiseres tegen een terugkeerbesluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiseres, die naar China is teruggekeerd, had bezwaar gemaakt tegen het besluit dat haar op 5 januari 2024 was opgelegd. De rechtbank behandelt de zaak in enkelvoudige kamer en constateert dat eiseres zich niet heeft laten horen tijdens de zitting op 26 maart 2024, waar de gemachtigde van de staatssecretaris wel aanwezig was.
De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is, ondanks het feit dat eiseres naar China is teruggekeerd. Dit is gebaseerd op jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat een vreemdeling altijd belang heeft bij de beoordeling van een terugkeerbesluit. De rechtbank gaat vervolgens in op de beroepsgronden van eiseres, die aanvoert dat zij niet in de gelegenheid is gesteld om haar zienswijze naar voren te brengen. De rechtbank stelt vast dat eiseres wel degelijk de kans heeft gekregen om haar standpunt te delen, maar dat zij dit niet heeft gedaan.
Daarnaast stelt eiseres dat haar persoonlijke omstandigheden, waaronder een relatie met een persoon met een verblijfsvergunning in Nederland, niet zijn meegewogen. De rechtbank concludeert dat eiseres deze omstandigheden niet tijdig heeft ingediend en dat de staatssecretaris hier dus geen rekening mee kon houden. De rechtbank wijst het beroep van eiseres af en verklaart het ongegrond, zonder terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.