ECLI:NL:RBDHA:2024:7343

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
NL24.2344
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. A.M.I. Eleveld, een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) op 23 mei 2022, om bij zijn moeder te verblijven in het kader van nareis. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist. Eiser heeft de staatssecretaris op 28 november 2023 in gebreke gesteld en op 21 april 2024 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De rechtbank stelt vast dat de termijn voor de staatssecretaris om te beslissen is verstreken en dat eiser rechtsgeldig in gebreke is gesteld. Hierdoor is het beroep kennelijk gegrond. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, waarin is geoordeeld dat bij overschrijding van de beslistermijn bij aanvragen om gezinshereniging sprake is van een bijzonder geval. De staatssecretaris heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat er nader onderzoek wordt gedaan, maar de rechtbank bepaalt dat de staatssecretaris binnen twintig weken na de verzenddatum van de herstelverzuimbrief, op 22 februari 2024, een besluit moet nemen. Tevens wordt de staatssecretaris verplicht om een dwangsom van € 100,- per dag te betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank stelt de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,- en veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt definitief toegewezen, omdat aan de voorwaarden voor vrijstelling is voldaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.2344

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.M.I. Eleveld),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

Procesverloop

Voor eiser is op 23 mei 2022 een aanvraag ingediend om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf bij zijn moeder [naam] (referent) in het kader van nareis.
Bij brief van 28 november 2023 heeft eiser de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Eiser heeft vervolgens op 21 april 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. De staatssecretaris moet uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag beslissen (artikel 2u, eerste lid, Vw). De staatssecretaris heeft deze termijn met drie maanden verlengd. De rechtbank stelt vast dat deze termijn is verstreken, dat eiser de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
5. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
6. De meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft bij uitspraak van 17 maart 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:3590) geoordeeld dat bij de overschrijding van de beslistermijn bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d Awb en tevens overwegingen gewijd aan het bepalen van een nadere termijn voor het alsnog beslissen op dergelijke aanvragen. De rechtbank sluit zich aan bij dit oordeel, neemt de overwegingen uit voornoemde uitspraak over en ziet geen aanleiding om daar in deze zaak anders over te oordelen.
7. De staatssecretaris heeft in het verweerschrift benoemd dat er nader onderzoek wordt gedaan. In dat kader is een herstelverzuimbrief verzonden. Uit voornoemde uitspraak volgt dat de staatssecretaris bij nader onderzoek binnen twintig weken (8+12 weken) na de uitspraak een besluit bekend dient te maken op de aanvraag. Indien er al een herstelverzuimbrief is gestuurd begint die termijn te lopen vanaf de datum waarop die brief is verzonden. De rechtbank bepaalt dan ook dat de staatssecretaris binnen twintig weken na de dag waarop de herstelverzuimbrief is verzonden, 22 februari 2024, een besluit bekend moet maken.
8. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de staatssecretaris. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
9. Op verzoek stelt de rechtbank de hoogte vast van de bestuurlijke dwangsom die de staatssecretaris op grond van afdeling 4.1.3 van de Awb verschuldigd is. Eiser heeft verzocht deze dwangsom vast te stellen. Omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de dag als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb, stelt de rechtbank de verbeurde dwangsom vast op
€ 1.442,-.
10. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde van € 875,- en een wegingsfactor 0,5). Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht voor de behandeling van zijn beroep wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling voorlopig toegewezen. Met het overgelegde formulier is voldoende aannemelijk gemaakt dat aan de voorwaarde voor vrijstelling is voldaan. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt definitief toegewezen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de staatssecretaris op binnen twintig weken na de dag waarop de herstelverzuimbrief is verzonden, 22 februari 2024, een besluit bekend te maken;
  • bepaalt dat de staatssecretaris aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • stelt de door de staatssecretaris te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van N. Walstra, griffier.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.