ECLI:NL:RBDHA:2024:7342

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
10903777 EJ VERZ 24-80236
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek werknemer om hogere transitievergoeding na beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter op 30 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek van een werknemer om een hogere transitievergoeding dan het door de werkgever betaalde bedrag. De werknemer, die sinds 1 mei 2014 in dienst was bij Stichting Ipse de Bruggen, had haar arbeidsovereenkomst op eigen initiatief opgezegd en was vervolgens in dienst getreden bij Klinisch Centrum Nootdorp B.V. (KCN), een vennootschap die wordt bestuurd door Ipse de Bruggen. De werknemer verzocht om een transitievergoeding van € 11.729,83, maar de kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van opvolgend werkgeverschap, omdat de werknemer zelf had gekozen om haar dienstverband bij Ipse de Bruggen te beëindigen. De kantonrechter concludeerde dat de lengte van de dienstverbanden bij de verschillende werkgevers niet meetelt voor de berekening van de transitievergoeding. De verzoeken van de werknemer werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de kosten van de procedure, vastgesteld op € 814,= voor het salaris van de gemachtigde. De uitspraak benadrukt het belang van de initiatiefnemer bij het beëindigen van een arbeidsovereenkomst en de voorwaarden voor opvolgend werkgeverschap volgens de wet.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Gouda
Zaaknummer: 10903777 EJ VERZ 24-80236
Beschikking van de kantonrechter d.d. 30 april 2024 in de zaak van:
[de werknemer],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [de werknemer] ,
gemachtigde: mr. M.J. van Basten Batenburg,
tegen
de stichting
Stichting Ipse de Bruggen,
statutair gevestigd te Alphen aan den Rijn,
verwerende partij,
hierna te noemen: Ipse de Bruggen,
gemachtigde: mr. J.C. Zevenberg.

1.Het verloop van de procedure

De kantonrechter heeft kennis genomen van de navolgende stukken, uit welke stukken tevens het verloop van de procedure blijkt:
- het verzoekschrift, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 29 januari 2024;
- het verweerschrift;
- de spreekaantekeningen van mr. Van Basten Batenburg;
- de aantekeningen die de griffier heeft gemaakt tijdens de mondelinge behandeling van deze zaak op 28 maart 2024.

2.De beoordeling

2.1
[de werknemer] verzoekt in deze procedure, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de veroordeling van Ipse de Bruggen om haar te betalen de wettelijke transitievergoeding ad € 11.729,83, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van Ipse de Bruggen in de kosten van de procedure en de nakosten en de wettelijke rente hierover.
2.2
[de werknemer] legt het volgende aan haar verzoeken ten grondslag. Zij is geboren op [geboortedatum] 1988 en is op 1 mei 2014 voor onbepaalde tijd in de functie van Begeleider E bij Ipse de Bruggen in dienst getreden tegen een bruto salaris van laatstelijk € 3.703,09 inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering. Op haar arbeidsovereenkomst, welke schriftelijk is vastgelegd, was van toepassing de CAO Gehandicaptenzorg. In 2022 is haar dienstverband met ingang van 1 juli 2022 om onduidelijke redenen overgenomen door Klinisch Centrum Nootdorp B.V., een vennootschap die wordt bestuurd door Ipse de Bruggen en Parnassia Haaglanden B.V., welke vennootschap hierna wordt aangeduid als KCN. [de werknemer] bleef hetzelfde werk doen en kreeg hetzelfde loon. De rechtsverhouding tussen [de werknemer] en KCN is schriftelijk vastgelegd in de arbeidsovereenkomst tussen haar en KCN d.d. 3 augustus 2022. In 2023 is [de werknemer] met ingang van 1 juli 2023 ‘teruggezet’ naar Ipse de Bruggen, althans in 2023 wilde [de werknemer] weg bij KCN vanwege een allergische reactie op de werkvloer, reden waarom zij haar arbeidsovereenkomst met KCN heeft opgezegd. Nog voor de overeenkomst eindigde heeft Ipse de Bruggen haar benaderd met de vraag om weer bij haar te komen werken. [de werknemer] had in die periode gesolliciteerd bij een huisarts, maar is daar niet aangenomen. Zij is tot 1 juli 2023 voor KCN blijven werken en is met ingang van die datum opnieuw in dienst getreden bij Ipse de Bruggen. Daartoe is op 8 augustus 2023 een nieuwe arbeidsovereenkomst ondertekend tussen [de werknemer] en Ipse de Bruggen. In die overeenkomst is vermeld dat [de werknemer] voor Ipse de Bruggen bleef werken in de functie van Begeleider E. In deze overeenkomst is voorts, in artikel 10, een ontbindende voorwaarde opgenomen, inhoudende dat de overeenkomst van rechtswege eindigt indien [de werknemer] het voor haar functie benodigde diploma, het diploma HBO SPW, niet zou hebben behaald binnen de eerste drie maanden van haar dienstverband. [de werknemer] is in feite vanaf 2014 steeds in dienst gebleven bij Ipse de Bruggen. Het was niet nodig om op 8 augustus 2023 een nieuwe arbeidsovereenkomst te ondertekenen. Ipse de Bruggen heeft [de werknemer] niet gewezen op het feit dat in artikel 10 van de overeenkomst d.d. 8 augustus 2023 een ontbindende voorwaarde was opgenomen. Indien zij dat had geweten, had zij de overeenkomst niet ondertekend. De op 8 augustus 2023 gesloten overeenkomst is tot stand gekomen onder invloed van dwaling en/of misbruik van omstandigheden. [de werknemer] zal in een separaat te entameren dagvaardingsprocedure de vernietiging van deze overeenkomst vorderen en nakoming van de met KCN gesloten overeenkomst. In dit geding neemt [de werknemer] tot uitgangspunt dat de op 8 augustus 2023 gesloten arbeidsovereenkomst is geëindigd, doordat Ipse de Bruggen deze heeft opgezegd op de grond dat zij binnen de in artikel 10 genoemde periode niet haar diploma had behaald. [de werknemer] maakt aanspraak op de transitievergoeding. Bij de berekening van die vergoeding is tot uitgangspunt te nemen dat sprake is van een voortgezet dienstverband bij dezelfde werkgever sinds 2014, althans dat sprake is van opvolgend werkgeverschap. Daarbij is van belang dat Ipse de Bruggen en KCN aan elkaar gelieerd zijn, één kantoor houden en intensief samenwerken, ook op het gebied van personeelsuitwisseling. Er is sprake van een concern en daarmee van opvolgend werkgeverschap in de zin van artikel 7:673 lid 4 sub b BW. De transitievergoeding is daarom vast te stellen op een bedrag ad € 11.729,83 bruto. Ten titel van transitievergoeding heeft Ipse de Bruggen aan [de werknemer] betaald een bedrag ad € 391,60 bruto, en dat is dus te weinig.
2.3
Ipse de Bruggen verzoekt [de werknemer] niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, althans om deze af te wijzen, met veroordeling van [de werknemer] in de kosten van de procedure. Daartoe voert zij het volgende aan. [de werknemer] is op 1 mei 2014 bij Ipse de Bruggen in dienst getreden in de functie van Begeleider behandelsetting C, in eerste instantie voor de periode tot 1 januari 2015. Zij heeft vanaf de aanvang van haar dienstverband gewerkt op diverse locaties van Ipse de Bruggen. In de periode 1 augustus tot 15 oktober 2021 en 24 januari tot 28 april 2022 is sprake geweest van verzuim. Het dienstverband bij Ipse de Bruggen is niet probleemloos verlopen. [de werknemer] heeft haar dienstverband bij Ipse de Bruggen per e-mail opgezegd tegen 1 juli 2022. Met ingang van die datum is zij vervolgens in dienst getreden bij KCN in de functie van Begeleider E. KCN is een samenwerkingsverband tussen Ipse de Bruggen en Parnassia. Op 15 oktober 2022 is [de werknemer] opnieuw uitgevallen. Zij gaf aan klachten te ervaren op het moment dat zij voor KCN werkte. Het werk bij KCN, maar ook het werk bij Ipse de Bruggen, zou volgens [de werknemer] niet passend zijn. Op 24 januari 2023 heeft KCN hierover met [de werknemer] gesproken. Er is gesproken over onder meer de inzet van een mobiliteitscoach met het oog op het vinden van een andere passende functie buiten KCN of Ipse de Bruggen en over de mogelijkheid om te gaan werken bij Parnassia, waarbij van belang was dat [de werknemer] in het laatste jaar zat van haar opleiding HBO Social Work GGZ. Uiteindelijk vindt [de werknemer] een andere baan buiten KCN, naar Ipse de Bruggen heeft begrepen bij een huisarts. Haar dienstverband bij KCN heeft zij opgezegd tegen 1 juli 2023. Haar vakantie-uren en PBL-uren neemt zij op en KCN ontslaat haar uit haar verplichting om de voor haar door KCN betaalde studiekosten aan haar terug te betalen. Medio juni 2023 heeft [de werknemer] op haar LinkedIn-pagina aangegeven dat zij op zoek was naar een nieuwe werkplek. Haar dienstverband bij de huisarts was kennelijk binnen de proeftijd beëindigd. Naar aanleiding hiervan heeft Ipse de Bruggen contact met haar opgenomen en haar gevraagd of zij belangstelling had voor een functie bij behandelcentrum Middenweg te Zwammerdam of Poortugaal. Tijdens het contact hierover is gesproken over het afronden van de HBO-opleiding door [de werknemer] . Na het doorlopen hebben van de sollicitatieprocedure en meelopen op de afdeling, komen partijen overeen dat [de werknemer] met ingang van 1 juli 2023 bij Ipse de Bruggen in dienst treedt. In de daartoe gesloten arbeidsovereenkomst is de door [de werknemer] genoemde ontbindende voorwaarde opgenomen. Aangezien het in die voorwaarde genoemde diploma op 1 november 2023 niet was behaald, is de overeenkomst tussen partijen met ingang van die datum beëindigd. Dat [de werknemer] zich bewust is geweest van de ontbindende voorwaarde, blijkt uit haar e-mail van 30 oktober 2023. In verband met de beëindiging van haar dienstverband per 1 november 2023, is haar de transitievergoeding betaald ad, berekend over de periode vanaf 1 juli 2023, € 391,60 bruto. Nu [de werknemer] haar arbeidsovereenkomst met Ipse de Bruggen per 1 juli 2022 en die met KCN per 1 juli 2023 heeft opgezegd is niet sprake van opvolgend werkgeverschap.
2.4
De kantonrechter overweegt het volgende.
2.5
Op grond van hetgeen partijen hebben aangevoerd en de in het geding gebrachte producties staat het volgende vast. [de werknemer] , geboren op [geboortedatum] 1988, is op 1 mei 2014 in de functie van Begeleider behandelsetting C bij Ipse de Bruggen in dienst getreden en heeft op diverse locaties voor haar gewerkt. Op haar arbeidsovereenkomst, welke schriftelijk is vastgelegd, was van toepassing de CAO Gehandicaptenzorg. [de werknemer] heeft niet voldoende betwist dat de arbeidsovereenkomst tussen haar en Ipse de Bruggen is geëindigd doordat [de werknemer] deze per e-mail heeft opgezegd tegen 1 juli 2022, zodat dat vast staat. Vast staat ook dat [de werknemer] vervolgens met ingang van 1 juli 2022 in dienst is getreden bij KCN in de functie van Begeleider E. KCN is een samenwerkingsverband tussen Ipse de Bruggen en Parnassia. [de werknemer] heeft gesteld dat de werkzaamheden die zij is gaan uitvoeren bij KCN, te vergelijken zijn met de werkzaamheden die zij tot 1 juli 2022 uitvoerde voor Ipse de Bruggen. Ipse de Bruggen heeft dit niet voldoende weersproken, zodat ook dit vast staat. [de werknemer] heeft haar dienstverband bij KCN bij e-mailbericht d.d. 24 mei 2023 opgezegd tegen 1 juli 2023, nadat zij te kennen had geven dat zij het werk bij KCN en overigens ook Ipse de Bruggen niet passend vond en daar klachten van ondervond. Haar vakantie-uren en PBL-uren heeft zij toen opgenomen en KCN heeft haar ontslagen uit haar verplichting om de door KCN voor haar betaalde studiekosten terug te betalen. Daarna, medio juni 2023, heeft [de werknemer] , naar Ipse de Bruggen onweersproken heeft gesteld, op haar LinkedIn-pagina aangegeven dat zij op zoek was naar nieuw werk. Ook dit staat daarom vast. Naar aanleiding van dat feit heeft Ipse de Bruggen contact opgenomen met [de werknemer] met de vraag of zij interesse had voor een functie, de functie Begeleider E, bij behandelcentrum Middenweg te Zwammerdam of Poortugaal, in het kader waarvan is besproken dat voor die functie het diploma HBO Social Work GGZ was vereist. Na het volgen van een sollicitatieprocedure is [de werknemer] vervolgens met ingang van 1 juli 2023 opnieuw in dienst getreden bij Ipse de Bruggen, thans in de functie van Begeleider E. In artikel 10 van die arbeidsovereenkomst is bepaald dat deze eindigt indien [de werknemer] het voor deze functie benodigde diploma niet heeft behaald binnen de eerste drie maanden van haar dienstverband. [de werknemer] heeft haar diploma (HBO Social Work GGZ) niet binnen die periode behaald en Ipse de Bruggen heeft het dienstverband met haar om die reden per 1 november 2023 beëindigd. In verband daarmee heeft Ipse de Bruggen haar ten titel van transitievergoeding betaald een bedrag ad € 391,60 bruto, berekend over de periode vanaf 1 juli 2023 tot 1 november 2023. [de werknemer] verdiende laatstelijk bij Ipse de Bruggen een bruto salaris ad € 3.703,09 inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering.
2.6
Tussen partijen is niet in discussie dat [de werknemer] in verband met de beëindiging van haar op 8 augustus 2023 met Ipse de bruggen gesloten arbeidsovereenkomst, per 1 november 2023, aanspraak heeft op de transitievergoeding. Bij de berekening van de hoogte van die vergoeding is volgens artikel 7:673 lid 2 BW de duur van de arbeidsovereenkomst in aanmerking te nemen. Voor de berekening van de duur van de arbeidsovereenkomst worden volgens artikel 7:673 lid 4 sub b BW een of meer voorafgaande arbeidsovereenkomsten, die elkaar met tussenpozen van ten hoogste zes maanden hebben opgevolgd, samengeteld, hetgeen volgens deze bepaling ook geldt indien de werknemer achtereenvolgens in dienst is geweest bij verschillende werkgevers die, ongeacht of inzicht bestaat in de hoedanigheid en geschiktheid van de werknemer, ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn. Volgens de wetsgeschiedenis is geen sprake van opvolgend werkgeverschap in de zin van artikel 7:673 lid 4 sub b BW, indien de werknemer niet op initiatief van zijn huidige en/of opvolgend werkgever voor de opvolgend werkgever in een soortgelijke functie gaat werken als bij zijn vorige werkgever, maar indien hij dat op eigen initiatief doet (zie bijvoorbeeld: Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr C, p. 105:
Van opvolgend werkgeverschap is uiteraard geen sprake als de werknemer op eigen initiatief dezelfde arbeid bij een nieuwe werkgever gaat verrichten. De aanleiding voor het overgaan naar een nieuwe werkgever is dan immers niet gelegen bij een van de werkgevers; en: kantonrechter Alkmaar d.d. 2 maart 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:2114).
2.7
In het onderhavige geval is de met ingang van 1 mei 2014 door [de werknemer] met Ipse de Bruggen gesloten arbeidsovereenkomst geëindigd doordat [de werknemer] deze heeft opgezegd. Feiten en omstandigheden die tot het oordeel kunnen leiden dat [de werknemer] deze overeenkomst in overleg met Ipse de Bruggen en/of KCN heeft opgezegd teneinde bij KCN in dienst te kunnen treden, heeft [de werknemer] , ofschoon het op haar weg heeft gelegen om dat te doen, niet gesteld. Bij gebreke daarvan is als vaststaand aan te nemen dat de beëindiging van deze overeenkomst op haar initiatief, door opzegging, tot stand is gekomen. Dit geldt ook voor de beëindiging van de met ingang van 1 juli 2022 met KCN gesloten overeenkomst. Uit de vaststaande feiten volgt immers dat zij haar overeenkomst met KCN heeft opgezegd bij haar e-mailbericht d.d. 24 mei 2023, zonder dat zij zicht had op een opvolgend dienstverband bij Ipse de Bruggen, in een soortgelijke functie als de functie die zij bij KCN had. Ipse de Bruggen heeft immers pas enkele weken na haar opzegging, naar aanleiding van een LinkedIn-bericht van [de werknemer] , contact met haar opgenomen met de vraag of zij opnieuw bij haar in dienst zou willen treden. Ook hier kan dus niet worden vastgesteld dat [de werknemer] haar dienstverband met KCN in overleg met KCN en/of Ipse de Bruggen heeft opgezegd teneinde bij Ipse de Bruggen in dienst te kunnen treden als Begeleider E. Dit betekent dat de transitievergoeding waar [de werknemer] aanspraak op heeft, is te berekenen over de periode vanaf 1 juli 2023 tot 1 november 2023. Niet in discussie is dat Ipse de Bruggen de over die periode verschuldigde vergoeding aan haar heeft betaald. De slotsom is aldus dat de verzoeken van [de werknemer] zijn af te wijzen.
2.8
[de werknemer] is de partij die bij deze beschikking in het ongelijk wordt gesteld. Zij wordt om die reden veroordeeld in de kosten van de procedure.

3.Beslissing

De kantonrechter:
wijst de verzoeken van [de werknemer] af;
veroordeelt [de werknemer] in de kosten van de procedure, welke kosten aan de zijde van Ipse de Bruggen worden vastgesteld op een bedrag ad € 814,= voor salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. M. Nijenhuis en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 april 2024.