In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep dat eiser heeft ingediend tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel, maar verweerder had niet tijdig op deze aanvraag beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder geen verweerschrift heeft ingediend en dat partijen geen zitting hebben verzocht, waardoor de rechtbank het onderzoek heeft gesloten zonder zitting.
Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft overwogen dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit beroep kan worden ingesteld, en dat eiser op 3 januari 2024 verweerder in gebreke heeft gesteld. De rechtbank concludeert dat het beroep terecht is ingediend en gegrond is, omdat de beslistermijn was overschreden.
De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eiser. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De hoogte van de dwangsom is vastgesteld op € 1.442,-, omdat er al 42 dagen waren verstreken sinds de ingebrekestelling. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 437,50.
De uitspraak is openbaar gemaakt en de rechtbank heeft de beslissing genomen in aanwezigheid van de griffier. Eiser kan in hoger beroep gaan tegen deze uitspraak binnen vier weken na verzending.