In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 januari 2024 uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op 15 maart 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris niet tijdig op deze aanvraag heeft beslist, maar dat de beslistermijn was verlengd met negen maanden op basis van het besluit WBV 2022/22. Hierdoor was de termijn voor het nemen van een besluit nog niet verstreken op het moment dat eiser een ingebrekestelling indiende. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ingebrekestelling prematuur was, omdat de voorwaarden voor het indienen van beroep op grond van niet-tijdig beslissen niet waren vervuld. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.