ECLI:NL:RBDHA:2024:7247

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
C/09/651832 HA ZA 23-696
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenconflict met schadevergoeding en verbod op onrechtmatig handelen

In deze civiele procedure tussen buren, die een oprit delen, is een hoogopgelopen conflict aan de orde. De eisende partijen, [eiser] en [eiseres], hebben schadevergoeding gevorderd wegens mishandeling en bedreiging door de gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van onrechtmatig handelen door [gedaagde 1], die [eiser] en [eiseres] heeft mishandeld en bedreigd. De rechtbank heeft een aantal verboden en geboden opgelegd aan de gedaagden, waaronder het verbod om zaken over de schutting te gooien en het betreden van het perceel van de eisers. De rechtbank heeft ook de schadevergoeding toegewezen, waarbij [gedaagde 1] is veroordeeld tot betaling van € 3.606,98 aan de eisers, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de proceskosten aan de gedaagden opgelegd, omdat zij grotendeels in het ongelijk zijn gesteld. In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen van [gedaagde 1] c.s. afgewezen, met uitzondering van enkele geboden aan de eisers met betrekking tot hun camera's en het aantal tingeltangels in hun tuin.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/651832 / HA ZA 23-696
Vonnis van 8 mei 2024
in de zaak van

1.[eiser] te [woonplaats] ,2. [eiseres] [woonplaats] ,

eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
advocaat: mr. A.J. Nieuwenhuijse te Terneuzen,
tegen

1.[gedaagde 1] te [woonplaats] ,2. [gedaagde 2] te [woonplaats] ,

gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
advocaat: mr. I.R. Köhne te Voorburg.
Partijen worden hierna aangehaald als [eiser] , [eiseres] (en [eiser] en [eiseres] samen: [eiser] c.s.), [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] samen: [gedaagde 1] c.s.).

1.Inleiding

1.1.
De procedure houdt verband met een hoog opgelopen conflict tussen twee buren die een oprit tussen hun woningen delen. Uit wat is verklaard tijdens de mondelinge behandeling volgt dat de buren zich over en weer ergeren aan elkaars gedrag. Dat heeft geleid tot meerdere confrontaties en pesterijen en zelfs tot mishandeling en bedreiging. In deze procedure vorderen beide partijen dat de rechtbank de andere partij verbiedt om bepaalde gedragingen of handelingen te verrichten of juist veroordeelt om bepaalde overlast te staken. Daarnaast vorderen de eisers in conventie vergoeding van door hen geleden schade.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is met partijen besproken dat het opleggen van verboden partijen misschien slechts beperkt verder helpt. De kans bestaat dat de discussie tussen partijen zich verplaatst naar de vraag of de rechterlijke verboden zijn geschonden en boetes zijn verbeurd, met nieuwe conflicten en procedures tot gevolg. Bovendien kunnen de verboden wellicht invloed hebben op het gedrag van partijen, maar nemen zij het onderliggende conflict niet weg. Een meer omvattende oplossing van het geschil, bijvoorbeeld via mediation, bleek echter op dit moment niet mogelijk bij gebrek aan draagvlak. Wel hebben partijen ter zitting enkele concrete toezeggingen aan elkaar gedaan om bepaalde door de andere partij ervaren hinder te verminderen. De rechtbank zal in dit vonnis daarom enkele verboden en geboden uitspreken, waarbij de rechtbank steeds per gevraagd verbod een afweging zal maken tussen enerzijds de wenselijkheid daarvan voor de ene partij en anderzijds de inbreuk op de levenssfeer van de andere partij en de verwachte effectiviteit (waaronder controleerbaarheid) van zo’n verbod.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 25 juli 2023 met 21 producties;
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van 25 oktober 2023;
- de conclusie van antwoord in reconventie van 6 december 2023;
- het tussenvonnis van 10 januari 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte overlegging producties van [eiser] c.s. van 22 maart 2024 met 2 producties.
2.2.
Op 22 maart 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij waren partijen en hun advocaten aanwezig. Aansluitend is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiser] en [eiseres] zijn (sinds 2005) eigenaar van, en wonen in, de woning aan de [adres 1] in [plaats] . Naast hen, aan de [adres 2] , wonen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Deze woning is eigendom van [gedaagde 2] . Tussen beide woningen ligt een oprit die voor de helft eigendom is van [eiser] c.s. en voor de helft van [gedaagde 2] .
3.2.
[gedaagde 2] woont sinds 2008 in haar woning, eerst met haar toenmalige partner. In die tijd hadden [eiser] c.s. en [gedaagde 2] (min of meer) goed contact. In 2018 heeft [gedaagde 2] een relatie gekregen met [gedaagde 1] en is [gedaagde 1] bij haar ingetrokken.
3.3.
Vanaf 2018 zijn de verstandhoudingen tussen partijen verslechterd. In 2018 en 2019 heeft [eiser] c.s. meerdere keren meldingen/aangifte gedaan bij de politie van bedreiging en vernieling door [gedaagde 1] .
3.4.
[eiser] c.s. hebben in 2020 camera’s geïnstalleerd op hun oprit. Ook in 2020 heeft [gedaagde 1] c.s. een schutting geplaatst op de oprit tussen beide woningen. De schutting staat geheel op het perceel van [gedaagde 2] , langs de erfgrens.
3.5.
In 2021 heeft [eiser] c.s. weer meerdere keren aangifte gedaan tegen [gedaagde 1] . Uit een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door een hoofdagent van de politie, eenheid Den Haag, volgt dat deze hoofdagent op 26 juli 2021 camerabeelden van [eiser] heeft uitgekeken en hiervan verslag heeft gedaan in het proces-verbaal. Daarin staat onder meer het volgende:
“(…) te 15:08:31 uur zag ik de buurman van de aangever, [gedaagde 1] genaamd, aan de rechterzijde over zijn schutting staan. Ik zag dat [gedaagde 1] een witte slang waar water uit liep, in zijn rechterhand vast had. Ik zag dat het water over de schutting en over de gezamenlijke oprit liep.
(…)
(…) te 15:11:45 uur zag ik dat de buurman [gedaagde 1] zag dat zijn buurman [eiser] de witte slang over zijn schutting terug wilde leggen. Ik zag dat buurman [gedaagde 1] in actie kwam. Ik zag dat [gedaagde 1] de witte slang vast pakte en daar mee meerdere keren naar zijn buurman [eiser] , de aangever sloeg.
(…)
(…) te 15:18:18 uur zag ik dat de buurman [gedaagde 1] een spugende beweging maakte naar zijn buurman [eiser] , de aangever.”
3.6.
Uiteindelijk heeft een en ander geleid tot een strafzaak tegen [gedaagde 1] . In de tenlastelegging staat, onder meer, het volgende:
“Aan [ [gedaagde 1] ] wordt tenlastegelegd dat
1
hij op of omstreeks 9 juni 2021 te ’s-Gravenhage
[ [eiser] ] heeft mishandeld door die [eiser] een of meermalen met een brandweerslang/tuinslang tegen het gezicht en/of de linker onderarm en/of de rechter onderarm te slaan;
(…)
2
hij op of omstreeks 9 juni 2021 te ’s-Gravenhage
[ [eiser] ] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door die [eiser] dreigend de woorden toe te voegen “als ik je op het grasveld tegenkom, stomp ik je kop er af” en/of “ik stomp allebei je ogen dicht”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
(…)
3
hij op of omstreeks 23 juni 2021 te ’s-Gravenhage
opzettelijk en wederrechtelijk een fiets, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [ [eiser] ] en/of [ [gedaagde 1] ] (de rechtbank begrijpt: [eiseres] ), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
(…)
4
hij op of omstreeks 21 juli 2021 te ’s-Gravenhage
[ [eiser] ] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door die [eiser] dreigend de woorden toe te voegen “dit is de laatste keer, de volgende keer gaat je kop er af”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
(…)
5
Hij op of omstreeks 22 maart 2022 te ’s-Gravenhage
[ [eiseres] ] heeft mishandeld door die [eiseres]
-
een of meermaals tegen het rechter been en/of tegen de rechter knie te schoppen en/of te slaan en/of (vervolgens)
-
een of meermalen tegen het bovenlichaam te slaan
-
een of meermalen (met kracht) tegen de linker kaak, althans tegen de linker wang, althans tegen het gezicht te slaan;
(…)”
3.7.
[eiseres] is door de hiervoor onder punt 5 bedoelde mishandeling gewond geraakt en met een ambulance naar het ziekenhuis gebracht voor controle. Op 2 december 2022 is [gedaagde 1] veroordeeld voor de vijf hiervoor genoemde feiten. Daarbij is aan [eiseres] een schadevergoeding benadeelde partij toegekend van € 564 bestaande uit materiële schade en rente. [eiseres] is niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van de door haar gevorderde vergoeding van immateriële schade.
3.8.
Op 31 januari 2023 heeft [eiser] aangifte gedaan bij de politie. Kort gezegd houdt die aangifte in dat hij op 13 januari 2023 zijn auto op de oprit parkeerde en bemerkte dat de auto iets raakte. Vervolgens zag hij dat er krassen aan de rechterkant van zijn auto zaten en dat er aan zijn kant van de schutting vijf schroeven van ongeveer 10 cm uitstaken. Op de camerabeelden zag hij dat [gedaagde 1] de dag ervoor vijf lange schroeven in de schutting schroefde.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] c.s. vordert in
conventie- samengevat – dat de rechtbank, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. Voor recht verklaart dat [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en/of [eiseres] ;
2a. [gedaagde 1] c.s. verbiedt onrechtmatig te handelen jegens [eiser] c.s., op straffe van een dwangsom van € 5.000 per geval met een maximum van € 100.000;
Althans specifieker:
2b. [gedaagde 1] c.s. verbiedt zaken over de schutting, op de oprit, op de garage, op het glazen dak van de woning van [eiser] c.s., in de tuin van [eiser] c.s. en/of op de auto van [eiser] c.s. te gooien, op straffe van een dwangsom van € 5.000 per geval met een maximum van € 100.000;
2c. [gedaagde 1] c.s. verbiedt zaken (de rechtbank begrijpt: van [eiser] c.s.) te vernielen, op straffe van een dwangsom van € 5.000 per geval met een maximum van € 100.000;
2d. [gedaagde 1] c.s. verbiedt het perceel van [eiser] c.s. te betreden, op straffe van een dwangsom van € 5.000 per geval met een maximum van € 100.000;
2e. [gedaagde 1] c.s. verbiedt [eiser] c.s., althans hun oprit en woning, te bespieden, op straffe van een dwangsom van € 5.000 per geval met een maximum van € 100.000;
2f. [gedaagde 1] c.s. verbiedt [eiser] c.s. te bedreigen, intimideren, (fysiek dan wel psychisch) te mishandelen, uit te schelden en/of zonder noodzaak te contacteren, op straffe van een dwangsom van € 5.000 per geval met een maximum van € 100.000;
3. [gedaagde 1] c.s. te veroordelen tot betaling van schadevergoeding, nader op te maken bij staat, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding;
4. [gedaagde 1] c.s. te veroordelen tot betaling van een voorschot van € 20.000 op de schadevergoeding;
5. [gedaagde 1] c.s. te veroordelen in de proceskosten.
4.2.
[eiser] c.s. leggen aan hun vorderingen, kort gezegd, tegen grondslag dat [gedaagde 1] c.s. diverse malen onrechtmatig jegens hen hebben gehandeld, onder meer in de hiervoor in hoofdstuk 2 beschreven gevallen en dat zij daarom recht hebben op vergoeding van de door hen geleden schade en op de gevraagde verklaring voor recht en verboden.
4.3.
[gedaagde 1] c.s. vordert in
reconventie- samengevat – dat de rechtbank, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[eiser] c.s. veroordeelt om binnen twee weken na betekening van dit vonnis hun camera’s zodanig (digitaal) af te schermen dat deze niet de woning, oprit, schutting en tuin van [gedaagde 1] c.s. kunnen filmen, althans de camera’s zo in te stellen dat deze geen geluid kunnen opnemen en hiervan binnen twee weken deugdelijk bewijs aan te leveren en om de lamp die op de woning van [gedaagde 1] c.s. is gericht uit te schakelen, op straffe van een dwangsom van € 5.000 per dag;
[eiser] c.s. verbiedt op welke wijze ook de onroerende zaak van [gedaagde 2] (waaronder begrepen de oprit) te betreden en om zaken tegen, aan of over de schutting te plaatsen/hangen en/of tegen de schutting te schoppen en/of kloppen, op straffe van een dwangsom van € 5.000 per overtreding en van € 5.000 per dag dat de overtreding voortduurt;
[eiser] c.s. te veroordelen binnen twee weken na betekening van dit vonnis het beeld met Ray-Ban zonnebril te verwijderen, op straffe van een dwangsom van € 5.000 per dag;
[eiser] c.s. te veroordelen binnen twee weken na betekening van dit vonnis er voor zorg te dragen dat de vlaggenmast niet meer zal tikken en dat de tingeltangels verwijderd worden en blijven, op straffe van een dwangsom van € 5.000 per dag;
[eiser] c.s. te veroordelen in de proceskosten.
4.4.
[gedaagde 1] c.s. leggen aan hun vorderingen, kort gezegd ten grondslag dat [eiser] c.s. onrechtmatig jegens hen handelen door met hun camera’s ook hun perceel op te nemen en door geluid op te nemen, waaronder gesprekken die [gedaagde 1] c.s. op hun eigen oprit voeren. Daarnaast maken [eiser] c.s. inbreuk op de eigendomsrechten van [gedaagde 1] c.s. (c.q. [gedaagde 2] ) en veroorzaken zij onrechtmatige hinder met de vlaggenmast en tingeltangels, aldus [gedaagde 1] c.s.
4.5.
Partijen betwisten elkaars vorderingen over en weer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie
schadevergoeding – materiële schade
5.1.
De rechtbank gaat allereerst in op de gevorderde vergoeding tot schadevergoeding nu dit betrekking heeft op gebeurtenissen uit het verleden. Daarna worden de gevorderde verboden, die naar de toekomst toe (moeten) werken besproken.
5.2.
[eiser] c.s. heeft gevorderd dat ten aanzien van de hoogte van de schade wordt verwezen naar een schadestaatprocedure. De rechtbank is echter bevoegd om al in deze hoofdprocedure de omvang van een (eventuele) schadevergoedingsvordering te begroten. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank verschillende, uit de dagvaarding blijkende, (mogelijke) schadeposten van [eiser] c.s. besproken. De advocaat van [eiser] c.s. heeft bevestigd dat dit alle schadeposten zijn waarop de vordering 3 in conventie ziet. De rechtbank zal deze posten hierna bespreken. De rechtbank stelt daarbij voorop dat het op grond van de regels van stelplicht en bewijslast (artikel 150 Rv) op de weg van [eiser] c.s. ligt om voldoende te onderbouwen dat [gedaagde 1] (c.s.) onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld en dat het aannemelijk is dat zij hierdoor schade hebben geleden.
5.2.1.
Terracotta potten: [gedaagde 1] zou twee terracotta potten van [eiser] c.s. hebben vernield. [gedaagde 1] heeft dit erkend, maar gesteld dat hij twee nieuwe potten (met een zak tuinaarde en een excuusbrief) bij [eiser] c.s. voor de deur heeft gezet. Ter zitting heeft [eiseres] bevestigd dat zij deze potten hebben behouden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde 1] daarmee de door hem veroorzaakte schade (in natura) vergoed, dan wel heeft [eiser] c.s. door het houden van de nieuwe potten het recht verwerkt om nu nog schade te vorderen.
5.2.2.
De kap van de autospiegel: [eiser] c.s. stelt dat [gedaagde 1] de kap van de buitenspiegel zou hebben beschadigd. [gedaagde 1] heeft dit gemotiveerd betwist door te stellen dat hij slechts de buitenspiegel regelmatig van stand veranderde, omdat hij zich er aan irriteerde dat de auto van [eiser] c.s. precies op de erfgrens werd geparkeerd en [eiser] (of [eiseres] ) daarom telkens over zijn oprit liep om de spiegel in te klappen. Hoe kinderachtig dit gedrag ook mag zijn, [eiser] c.s. hebben in het licht van de betwisting onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde 1] schade heeft veroorzaakt aan de (kap van de) buitenspiegel.
5.2.3.
Kliko tegen de auto: [eiser] c.s. stelt dat [gedaagde 1] met zijn auto de kliko van [eiser] c.s. tegen hun auto aan heeft gereden waardoor schade is ontstaan. [gedaagde 1] heeft dit gemotiveerd betwist. Hij heeft weliswaar erkend dat hij met zijn auto de kliko van [eiser] c.s. richting hun auto heeft geduwd (tot vlak tegen de auto), maar betwist dat hij de kliko tegen de auto heeft gereden c.q. dat hierdoor schade is ontstaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] c.s. onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de kliko daadwerkelijk tegen de auto is gekomen en dat de auto hierdoor is beschadigd.
5.2.4.
Omgevallen fiets: [gedaagde 1] is in het strafvonnis veroordeeld tot vergoeding van schade aan [eiseres] . Ter zitting is door [eiser] c.s. erkend dat deze schadevergoeding mede de schade aan de fiets betreft (naast onder meer het eigen risico van [eiseres] onder haar zorgverzekering). Deze schade kan dus niet in deze procedure (nogmaals) worden toegewezen.
5.2.5.
Materiële schade mishandeling [eiser] : [eiser] heeft ter zitting gesteld dat de door hem, als gevolg van de mishandeling met de tuinslang, geleden materiële schade (o.a. schade aan zijn bril), hoewel door hem gevorderd als benadeelde partij, niet door de strafrechter is toegewezen. De rechtbank overweegt dat [gedaagde 1] wel voor dat feit is veroordeeld en dat de strafrechter de gevorderde
materiëleschade, voor zover niet toegewezen, heeft afgewezen. Die schade kan dus niet in deze procedure (alsnog) worden toegewezen.
5.2.6.
Camera natspuiten: [eiser] c.s. stelt dat [gedaagde 1] hun deurbelcamera heeft natgespoten, waardoor deze defect zou zijn geraakt. [gedaagde 1] c.s. betwist dat de camera door het natspuiten beschadigd/defect is geraakt. [eiser] c.s. hebben weliswaar een screenshot overgelegd waaruit blijkt dat [gedaagde 1] met een waterslang richting een van hun camera’s heeft gespoten, maar daaruit volgt nog niet dat deze beschadigd is geraakt. [eiser] c.s. hebben ook van na dat incident screenshots van camerabeelden overgelegd. Weliswaar hebben zij gesteld dat zij een nieuwe camera hebben gekocht, maar dat niet met (aankoop)bewijzen onderbouwd. De rechtbank is daarom van oordeel dat [eiser] c.s. onvoldoende hebben onderbouwd dat [gedaagde 1] hun camera heeft beschadigd.
5.2.7.
Beeld: [eiser] c.s. stelt dat [gedaagde 1] een beeld van hen zou hebben beschadigd. [gedaagde 1] c.s. heeft dat betwist. [eiser] c.s. heeft onvoldoende onderbouwd dat het beeld door [gedaagde 1] is beschadigd.
5.2.8.
[eiser] c.s. stelt ten slotte dat [gedaagde 1] (c.s.) onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld door vijf lange schroeven in de schutting te plaatsen die aan de kant van [eiser] c.s. uitstaken. [eiser] c.s. is vervolgens met zijn auto tegen/langs die schroeven gereden, waardoor er krassen/lakschade aan de auto is ontstaan. [eiser] c.s. heeft deze schade onderbouwd met een tweetal facturen (achterbumper en portier) van in totaal € 1.206,98. [gedaagde 1] c.s. heeft niet betwist dat [gedaagde 1] de schroeven heeft geplaatst. Volgens [gedaagde 1] was dat noodzakelijk omdat er planken los zaten. [gedaagde 1] c.s. beroept zich verder op eigen schuld aan de zijde van [eiser] c.s., omdat [eiser] opzettelijk tegen/langs de schroeven zou zijn gereden om eigen schade te verbloemen en op hem te verhalen.
5.2.9.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde 1] onrechtmatig gehandeld jegens [eiser] c.s. door een aantal (ongeveer vijf) lange schroeven door de schutting te schroeven. Op de door [eiser] c.s. overgelegde foto’s is te zien dat de schroeven een behoorlijk stuk (de rechtbank schat zo’n 5-10 centimeter) uitsteken. Dat [gedaagde 1] dit gedaan zou hebben om de schutting tijdelijk te verstevigen doet aan die onrechtmatigheid niet af. Ook als het waar zou zijn dat [gedaagde 1] op dat moment alleen over (veel) te lange schroeven zou hebben beschikt, had hij ervoor kunnen en moeten kiezen om de schroeven dan maar een klein stuk in het hout te draaien, zodat deze niet aan de andere kant zouden uitsteken of de schroeven direct aan de kant van [eiser] c.s. af te korten. Uit de verklaringen van onder meer [gedaagde 1] zelf volgt dat hij zich irriteerde aan de het feit dat [eiser] (c.s.) zijn auto steeds vlak tegen de erfgrens parkeerde. Hij had zich er dus bewust van kunnen en moeten zijn dat hij met het plaatsen van de schroeven schade zou kunnen veroorzaken aan de auto van [eiser] c.s. Dat [eiser] (c.s.) zijn auto met opzet langs de schroeven zou hebben gereden is, in het licht van de betwisting daarvan door [eiser] c.s., onvoldoende onderbouwd. [gedaagde 1] c.s. heeft de hoogte van de door [eiser] geleden schade onvoldoende betwist, zodat de rechtbank deze begroot op € 1.206,98. Wel heeft [gedaagde 1] c.s. er ter zitting, naar het oordeel van de rechtbank terecht, op gewezen dat alleen [gedaagde 1] voor deze schade aansprakelijk is. De rechtbank zal derhalve alleen [gedaagde 1] veroordelen tot vergoeding van deze schade.
5.3.
De slotsom is dat [gedaagde 1] zal worden veroordeeld tot vergoeding van de schade als gevolg van het feit dat hij een aantal schroeven (veel) te ver door de schutting heeft geschroefd. Ten aanzien van de overige materiële schade is het oordeel dat [eiser] c.s. deze schadeposten onvoldoende heeft onderbouwd om te kunnen oordelen dat [gedaagde 1] (c.s.) hiervoor aansprakelijk is. Dat betekent dat ten aanzien van deze posten ook niet zal worden verwezen naar de schadestaatprocedure.
Schadevergoeding – immateriële schade
5.4.
[eiser] c.s. vordert ook vergoeding van immateriële schade. Daaraan leggen zij twee elementen ten grondslag. Enerzijds zijn dat de twee mishandelingen van [eiser] en [eiseres] (zie hiervoor onder 3.6) door [gedaagde 1] en het daardoor bij hen veroorzaakte geestelijk letsel. Anderzijds is dat derving van woongenot als gevolg van de onrechtmatige gedragingen van [gedaagde 1] c.s. als geheel.
5.5.
Art. 6:106 BW geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Immateriële schade kan onder meer worden toegekend indien een benadeelde partij in zijn of haar persoon is aangetast. Hiervan is sprake indien de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft bekomen, in zijn of haar eer of goede naam is geschaad, of op andere wijze in zijn of haar persoon is aangetast. Van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Het vereiste dat het bestaan van geestelijk letsel in de hier bedoelde zin naar objectieve maatstaven moet zijn vastgesteld, houdt niet in dat daarvan slechts sprake is indien het gaat om een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, en evenmin dat dit geestelijk letsel slechts door een psychiater of psycholoog kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In een dergelijk geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. [1] Van een aantasting in de persoon op andere wijze is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht. [2]
5.6.
Op grond van het onherroepelijke strafvonnis dient in deze procedure als uitgangspunt dat [gedaagde 1] zich onrechtmatig heeft gedragen jegens [eiseres] en [eiser] met betrekking tot de ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten. [gedaagde 1] heeft ter zitting ook niet betwist dat hij de feiten waarvoor hij is veroordeeld heeft gepleegd.
5.7.
Uit de door [eiser] c.s. overgelegde verklaringen en foto’s volgt dat [eiseres] als gevolg van de mishandeling door [gedaagde 1] lichamelijk letsel heeft opgelopen, wat door [gedaagde 1] c.s. ook niet, of niet voldoende gemotiveerd, is betwist. Reeds op die grond kan [eiseres] aanspraak maken op vergoeding van immateriële schade. Daarnaast heeft [eiser] c.s. een verklaring overgelegd van in het BIG geregistreerde psycholoog, drs. R. van Manen, waaruit volgt dat [eiseres] – als voorlopige diagnose – angststoornissen en PTSS-klachten ondervindt. [gedaagde 1] c.s. heeft deze bevindingen betwist, maar slechts door te stellen dat hij het met de inhoud van die brief niet eens is. Dat is naar het oordeel van de rechtbank een onvoldoende betwisting, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] c.s. in het licht van het voorgaande voldoende concreet heeft onderbouwd dat [eiseres] als gevolg van de mishandeling geestelijk letsel heeft opgelopen, zodat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze.
5.8.
Op grond van het voorgaande kan de door [eiser] c.s. gevorderde immateriële schadevergoeding vanwege de mishandeling van [eiseres] worden toegewezen. De rechtbank begroot deze schade, met inachtneming van de ernst van de gedraging en de door [eiseres] ondervonden gevolgen, op € 1.200. Aangezien de mishandeling alleen een gedraging van [gedaagde 1] betreft, zal alleen hij worden veroordeeld tot betaling van dat bedrag.
5.9.
Ten aanzien van de mishandeling van [eiser] hebben [eiser] c.s. eveneens een verklaring overgelegd van drs. R. van Manen, waaruit volgt dat [eiser] – als voorlopige diagnose – angststoornissen ondervindt. Ook deze verklaring is door [gedaagde 1] c.s. slechts betwist door te stellen dat hij het met de inhoud van die brief niet eens is. Ook in dit geval is die betwisting onvoldoende. [eiser] c.s. hebben aldus voldoende onderbouwd dat sprake is van geestelijk letsel. Daarnaast volgt dat uit het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant die de aangifte van [eiser] heeft opgenomen (zie hiervoor onder 3.5) dat [gedaagde 1] [eiser] heeft bespuugd (althans naar [eiser] heeft gespuugd). Een en ander maakt dat [eiser] c.s. voldoende hebben onderbouwd dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze.
5.10.
Op grond van het voorgaande kan de door [eiser] c.s. gevorderde immateriële schadevergoeding vanwege de mishandeling van [eiser] eveneens worden toegewezen. De rechtbank begroot deze schade op € 1.200. Daarbij weegt de rechtbank mee dat sprake is van meerdere strafbare feiten jegens [eiser] (mishandeling, bespugen en meerdere bedreigingen) die op verschillende momenten zijn gepleegd en dat [eiser] aanwezig was bij de mishandeling van [eiseres] . Aangezien deze gedragingen alleen [gedaagde 1] betreffen, zal alleen hij worden veroordeeld tot betaling van dat bedrag.
5.11.
De door [eiser] c.s. gevorderde immateriële schadevergoeding ziet ook op verminderd woongenot. [eiser] c.s. heeft ter zitting toegelicht dat het daarbij zou moeten gaan om een door de rechtbank – desnoods in een schadestaatprocedure – vast te stellen bedrag per maand. De rechtbank begrijpt een en ander aldus dat [eiser] c.s. kennelijk stelt dat sprake is van een voortdurende onrechtmatige daad, (samengevat) bestaande uit de hiervoor behandelde vernielingen en mishandelingen, maar ook uit het begluren en intimideren van [eiser] c.s.
5.12.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] c.s. onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een voortdurende onrechtmatige daad door [gedaagde 1] (c.s.). Niet in geschil is dat er over en weer grote irritaties zijn tussen partijen en dat in elk geval [gedaagde 1] daarbij enkele malen fors over de schreef is gegaan. Dat [gedaagde 1] c.s. [eiser] c.s. (structureel) bespieden en intimideren is door [gedaagde 1] c.s. uitdrukkelijk betwist en in dat licht onvoldoende door [eiser] c.s. onderbouwd. [eiser] c.s. heeft weliswaar screenshots overgelegd waarop te zien is dat [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] bij hen naar binnen kijken, maar dat maakt nog niet dat sprake is van structureel bespieden of intimideren. Dat buren wel eens bij elkaar naar binnen kijken is onvermijdelijk. Verder heeft de rechtbank hiervoor geoordeeld dat niet alle door [eiser] c.s. gestelde gevallen van vernieling voldoende zijn onderbouwd. De gevallen die wel voldoende zijn onderbouwd worden in dit vonnis afgedaan. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van een voortdurende onrechtmatige daad die recht zou kunnen geven op immateriële schadevergoeding vanwege verminderd woongenot. Dat de verschillende gedragingen van [gedaagde 1] (c.s.) bij [eiser] c.s. hebben geleid tot een meer of minder gevoel van onbehagen is denkbaar, maar dat is onvoldoende voor toewijzing van immateriële schadevergoeding.
Schadevergoeding – slotsom (vordering 1, 3 en 4 in conventie)
5.13.
Ten aanzien van de door [eiser] c.s. gevorderde schadevergoeding is de slotsom dat [gedaagde 1] zal worden veroordeeld tot betaling van € 1.206,98 aan materiële schade en tot betaling van € 2.400 aan immateriële schadevergoeding. Voor het overige wordt de veroordeling tot betaling van schadevergoeding afgewezen (vordering 3 in conventie). Omdat alle concreet door [eiser] c.s. genoemde schadeposten zijn behandeld, hoeft niet te worden verwezen naar de schadestaatprocedure. Om die reden bestaat ook geen belang bij de gevraagde verklaring voor recht dat [gedaagde 1] (c.s.) onrechtmatig heeft gehandeld, zodat vordering 1 in conventie wordt afgewezen. Voor toekenning van een voorschot is in het licht van het voorgaande geen aanleiding, zodat die vordering zal worden afgewezen (vordering 4 in conventie).
Gevorderde verboden – vooraf
5.14.
[eiser] c.s. vragen met vordering 2, die uit verschillende met letters aangeduide onderdelen bestaat, dat de rechtbank [gedaagde 1] c.s. verbiedt zich onrechtmatig jegens [eiser] c.s. te gedragen, op straffe van een dwangsom. De rechtbank stelt voorop dat art. 3:296 BW de rechter de mogelijkheid geeft om op vordering van een direct belanghebbende een verbod uit te spreken in geval van een dreigende schending van een rechtsplicht jegens de partij die de vordering heeft ingesteld. Een verbod kan niet worden opgelegd als sprake is van, onder meer, misbruik van bevoegdheid of als bij het verbod geen (voldoende) belang bestaat.
5.15.
[eiser] c.s. heeft gevorderd dat de verboden worden versterkt met een dwangsom. De rechtbank heeft een discretionaire bevoegdheid om de gevorderde dwangsom wel of niet op te leggen en om de hoogte en het maximum daarvan te bepalen. Daarbij moet rekening worden gehouden met de uitvoerbaarheid van de veroordeling die met een dwangsom wordt versterkt. Ontstaat er een geschil tussen partijen of een dwangsom is verbeurd, dan zullen zij zich tot de executierechter moeten wenden. Deze moet dan uitleggen wat de veroordeling inhoudt, en daarbij het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer nemen in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. Als de bewoordingen van een uitgesproken veroordeling ruimte laten voor verschillende interpretaties, kan dit reden zijn om de draagwijdte van een veroordeling beperkt uit te leggen – ten gunste van de partij tegen wie de veroordeling is uitgesproken – en alleen een inbreuk op de veroordeling aan te nemen, indien een zodanige inbreuk in ernst niet kan worden betwijfeld. Het is (mede) daarom van belang dat de (eventueel) aan [gedaagde 1] c.s. op te leggen verboden voldoende concreet en bepaalbaar zijn.
5.16.
Naar het oordeel van de rechtbank is een verbod, versterkt met een dwangsom, een verstrekkend middel die er in de gegeven situatie toe kan leiden dat [gedaagde 1] c.s. wordt beperkt in zijn dagelijks leven. Het gaat hier immers om buren met een ‘gezamenlijke’ oprit. Enige terughoudendheid is daarbij gepast. Aan de andere kant is sprake van een voortdurend conflict waarbij partijen zich over en weer ergeren aan elkaars gedragingen en dit af en toe uitmondt in ontoelaatbare gedragingen. De vraag dringt zich op of het opleggen van verschillende geboden bijdraagt aan (herstel van) de relatie tussen partijen, of deze juist nog verder verslechtert en dit tot meer juridische procedures leidt. De rechtbank stelt echter vast dat ter zitting is gebleken dat er tussen partijen op dit moment onvoldoende draagvlak is voor een andere oplossing, bijvoorbeeld mediation. Het stellen van nadere regels (c.q. het meer afdwingbaar maken van reeds bestaande regels), in de vorm van rechterlijke verboden, zou op dit moment kunnen bijdragen aan het creëren van iets meer rust en afstand tussen partijen. De rechtbank zal daarom een deel van de gevraagde verboden toewijzen, waarbij steeds een afweging moet worden gemaakt tussen enerzijds nut en noodzaak en anderzijds de beperking van [gedaagde 1] c.s. (met betrekking tot de verboden in conventie) en [eiser] c.s. (met betrekking tot de verboden in reconventie) in hun dagelijks leven.
5.17.
De rechtbank zal hierna de gevorderde verboden behandelen in het licht van wat hiervoor is overwogen.
Gevorderde verboden –onrechtmatig handelen (vordering 2a in conventie)
5.18.
De meest verstrekkende (verbods)vordering van [eiser] c.s. is vordering 2a, waarmee een verbod voor [gedaagde 1] c.s. wordt gevraagd om in zijn algemeenheid onrechtmatig jegens [eiser] c.s. te handelen. Op zichzelf zou kunnen worden geoordeeld dat sprake is van een dreigende schending van (met name) [gedaagde 1] van zijn rechtsplicht jegens [eiser] c.s. om zich jegens hen niet onrechtmatig te gedragen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit verbod echter te onbepaald, zodat bij toewijzing voor [gedaagde 1] c.s. niet voldoende duidelijk zou zijn bij welke gedragingen zij het risico loopt een dwangsom te verbeuren. Dat zou alleen maar leiden tot een veelheid aan executiegeschillen. Daarbij weegt de rechtbank mee dat uit de wet reeds volgt dat [gedaagde 1] c.s. (in beginsel) civielrechtelijk aansprakelijk is jegens [eiser] c.s. als hij zich jegens hen onrechtmatig gedraagt en dat veelal sprake kan zijn van een strafbaar feit. De rechtbank wijst vordering 2a daarom af bij gebrek aan belang.
Gevorderde verboden – bedreigen/intimideren/mishandelen (vordering 2f in conventie)
5.19.
Met vordering 2f vraagt [eiser] c.s. om een verbod op bedreiging, intimidatie en mishandeling. Ten aanzien van bedreiging en mishandeling mag duidelijk zijn dat dit, ook zonder een verbod van de rechtbank, verboden is en een strafbaar feit oplevert. Er rust op [gedaagde 1] c.s. dus een rechtsplicht om [eiser] c.s. niet te mishandelen en/of bedreigen. Gezien de gebeurtenissen tussen partijen, als hiervoor weergegeven onder de feiten, is er ook sprake van een dreigende schending van die rechtsplicht, althans aan de zijde van [gedaagde 1] . Toch wijst de rechtbank het gevraagde verbod af wegens gebrek aan belang. Naar het oordeel van de rechtbank zou zij zich bij het uitspreken van een civielrechtelijk verbod teveel in het vaarwater van de strafrechter en de strafrechtspleging begeven. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de eerdere gevallen van mishandeling en bedreiging daadwerkelijk tot vervolging hebben geleid. De rechtbank wijst het gevraagde verbod op intimidatie af omdat dit enerzijds valt onder het begrip ‘bedreiging’, en voor zover het daar niet onder valt te onbepaald is. Wat – buiten daadwerkelijke bedreiging – als intimiderend kan worden ervaren is zozeer verweven met persoonlijke opvattingen dat dit onvoldoende in een concreet verbod kan worden gevat. Hetzelfde geldt voor het gevraagde verbod om [eiser] c.s. ‘uit te schelden’. Voor zover dit niet onder het strafbegrip ‘belediging’ valt, is onvoldoende concreet te maken wat hier onder valt. Het verbod om [eiser] c.s. ‘zonder noodzaak’ te contacteren wordt afgewezen omdat het noodzaakscriterium te subjectief is. De rechtbank wijst vordering 2a daarom af.
Gevorderde verboden – vernieling (vordering 2c in conventie)
5.20.
Met vordering 2c vraagt [eiser] c.s. om een verbod op vernieling van aan hun toebehorende zaken. Ook hiervan mag duidelijk zijn dat dit, ook zonder een verbod van de rechtbank, verboden is en een strafbaar feit oplevert. Er rust op [gedaagde 1] c.s. dus een rechtsplicht om geen zaken van [eiser] c.s. te vernielen en gezien de gebeurtenissen tussen partijen is er ook sprake van een dreigende schending van die rechtsplicht. Anders dan bij mishandeling en bedreiging ziet de rechtbank hier wel aanleiding tot oplegging van het gevraagde verbod, ondanks het feit dat ook voor vernieling strafrechtelijke vervolging mogelijk is. De rechtbank overweegt daartoe dat het een feit van algemene bekendheid is dat het Nederlandse strafrechtsysteem te kampen heeft met een beperkte capaciteit. Daarom valt te vrezen dat niet alle gevallen van vernieling, zeker als het om relatief beperkte waarde gaat, tot strafvervolging zullen leiden. [eiser] c.s. heeft er echter recht op en belang bij dat hij tegen alle vormen van vernieling beschermd wordt (voor zover het rechtssysteem die bescherming kan bieden). Gezien de verschillende voorvallen tussen partijen kan immers worden verondersteld dat ook relatief kleine vernielingen voor [eiser] c.s. zwaar (genoeg) wegen en ook kleinere vernielingen zijn (in beginsel) onrechtmatig. De rechtbank zal het gevraagde verbod op vernieling (waaronder de rechtbank mede begrijpt: beschadiging) daarom toewijzen. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt tot € 500 per geval met een maximum van € 10.000.
Gevorderde verboden – gooien van zaken (vordering 2b in conventie)
5.21.
Met vordering 2b vraagt [eiser] c.s. om een verbod op het gooien van zaken over de schutting, op de oprit, op de garage, op het glazen dak van de woning van [eiser] c.s., in de tuin van [eiser] c.s. en/of op de auto van [eiser] c.s. De oprit, garage, woning, tuin en auto behoren allen toe aan [eiser] c.s. en het gooien van zaken daarop maakt inbreuk op zijn eigendomsrecht. Er rust dus op [gedaagde 1] c.s. een rechtsplicht om dit niet te doen en de rechtbank ziet in de voorvallen tussen partijen aanleiding een dreigende schending van die rechtsplicht aan te nemen. De rechtbank zal het gevraagde verbod daarom toewijzen. De rechtbank verstaat onder het verbod om zaken op de hiervoor genoemde eigendommen van [eiser] c.s. te gooien onder meer het spuiten (of gooien) van water (of andere vloeistoffen of substanties). Het verbod omvat dus ook het natspuiten van (of het spuiten richting) de camera’s van [eiser] c.s. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt tot € 200 per geval met een maximum van € 5.000.
Gevorderde verboden – betreden perceel (vordering 2d in conventie)
5.22.
De rechtbank wijst het gevraagde verbod van [gedaagde 1] c.s. om het perceel van [eiser] c.s. te betreden af. Dit verbod zou, bij de huidige stand van zaken, te verstrekkend zijn. Partijen zijn elkaars buren en hebben – vooralsnog – van elkaar te gedogen dat de ander zo nu en dan kort op elkaars oprit komt om (bijvoorbeeld) bij elkaar aan te kunnen bellen (bijvoorbeeld om navraag te doen naar bezorgde pakketjes o.i.d.), om de hond te pakken als die de oprit van de ander oploopt of om vanuit een betere hoek het eigen huis te kunnen inspecteren. Partijen zullen daar, gezien hun geschiedenis, zeer terughoudend in moeten zijn en mogen geen misbruik maken van de gedoogplicht van de ander. [eiser] c.s. hebben echter op dit moment onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde 1] c.s. zich regelmatig op onrechtmatige wijze op hun perceel hebben opgehouden. Op dit moment kan derhalve niet worden aangenomen dat sprake is van een dreigende schending van een rechtsplicht. Vordering 2d wordt daarom afgewezen.
Gevorderde verboden – bespieden (vordering 2e in conventie)
5.23.
Met vordering 2e vraagt [eiser] c.s. om een verbod voor [gedaagde 1] c.s. om hen te bespieden. Zoals hiervoor onder 5.12 al overwogen heeft [gedaagde 1] c.s. betwist dat hij [eiser] c.s. bespiedt en heeft [eiser] c.s. zijn stelling in het licht van die betwisting onvoldoende onderbouwd. In het verlengde van dat oordeel is er thans geen aanleiding om aan te nemen dat sprake is van een dreigende schending van een rechtsplicht vanwege het bespieden van [eiser] c.s. Vordering 2e wordt daarom afgewezen.
Gevorderde verboden – slotsom
5.24.
De slotsom is dat de rechtbank [gedaagde 1] c.s. zal verbieden om (kort gezegd) zaken van [eiser] c.s. te vernielen en om zaken op de eigendommen van [eiser] c.s. te gooien, beide op straffe van een dwangsom. De overige gevorderde verboden worden afgewezen. De rechtbank wijst [gedaagde 1] c.s. er (hopelijk ten overvloede) op dat dit niet betekent dat het hem vrij staat om deze handelingen te verrichten. De afwijzing van de vorderingen is immers gegrond op enerzijds het feit dat die gedragingen op zichzelf al strafbaar zijn of anderzijds op het feit dat [eiser] c.s. onvoldoende hebben onderbouwd dat sprake is van een dreigende schending. Als [gedaagde 1] c.s. na het vonnis zou besluiten om alsnog [eiser] c.s. te bespieden of hun perceel (meermaals) onrechtmatig te betreden, dan zou dit zeer wel tot een andere afweging kunnen leiden.
Proceskosten (vordering 5 in conventie)
5.25.
[gedaagde 1] c.s. is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] c.s. worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
130,57
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2,00 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.837,57
in reconventie
5.26.
In reconventie vordert [gedaagde 1] c.s. op zijn beurt een aantal verboden en geboden. Bij de beoordeling daarvan gaat de rechtbank uit van hetzelfde beoordelingskader als in conventie.
Camera’s en lamp (vordering 1 in reconventie)
5.27.
[gedaagde 1] c.s. vordert dat de rechtbank [eiser] c.s. veroordeelt om zijn camera’s zo af te schermen dat deze de woning, oprit, schutting en tuin van [gedaagde 1] c.s. niet meer kunnen filmen, althans de camera’s zo in te stellen dat deze geen geluid kunnen opnemen en hiervan binnen twee weken deugdelijk bewijs aan te leveren. Daarnaast vordert [gedaagde 1] c.s. dat [eiser] c.s. wordt veroordeeld om de lamp die op de woning van [gedaagde 1] c.s. is gericht uit te schakelen.
5.28.
Op grond van de wetgeving omtrent privacy (in het bijzonder de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)) is het in beginsel niet toegestaan om in en om het huis camera’s op te hangen die meer filmen dan alleen de eigen bezittingen. Dat houdt in dat de camera’s van [eiser] c.s. in beginsel niet de openbare weg en het huis, de tuin en de oprit van [gedaagde 1] c.s. mogen filmen. Uit de door [eiser] c.s. overgelegde screenshots van zijn camera’s volgt dat deze ook enigszins over de schutting heen filmen, en aldus een deel van de oprit en het huis van [gedaagde 1] c.s. filmen.
5.29.
De rechtbank is echter van oordeel dat [eiser] c.s. er een gerechtvaardigd belang bij heeft om de camera’s zo te richten als uit de overgelegde screenshots blijkt, en daarmee dus iets over de schutting heen filmen. [eiser] c.s. heeft aan de hand van screenshots onderbouwd dat [gedaagde 1] (c.s.) herhaaldelijk onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door (onder meer) zaken over de schutting te gooien of spuiten, over de schutting te hangen en daarbij [eiser] met een slang te slaan en dergelijke. Als [eiser] c.s. de camera’s zo zou afstellen dat alleen zijn kant van de schutting wordt gefilmd, zou hij wel kunnen filmen dat er een inbreuk wordt gemaakt, maar niet dat deze afkomstig is van [gedaagde 1] (c.s.). Het belang van [eiser] c.s. om de onrechtmatige gedragingen van [gedaagde 1] (c.s.) vast te kunnen leggen en de (hopelijk) preventieve werking die daar vanuit gaat weegt in dit geval zwaarder dan het recht op privacy van [gedaagde 1] (c.s.). Het gevorderde verbod zal daarom in zoverre worden afgewezen.
5.30.
Dat ligt anders ten aanzien van het opnemen van geluid. Ter zitting heeft [gedaagde 1] c.s. betoogd dat het hem met name daarom is te doen. [gedaagde 1] c.s. stelt dat [eiser] c.s. een onaanvaardbaar grote inbreuk op zijn recht op privacy maakt doordat de camera’s alle gesprekken die [gedaagde 1] of [gedaagde 2] op de oprit voert registreren. [eiser] c.s. heeft ter zitting erkend dat de camera’s geluid opnemen. Naar het oordeel van de rechtbank maakt [eiser] c.s. inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [gedaagde 1] c.s. door met de camera’s geluid op te nemen. Waar qua videobeeld de oprit van [gedaagde 1] c.s. grotendeels wordt afgeschermd door de schutting, en dus maar een klein deel van de oprit en het huis van [gedaagde 1] c.s. zichtbaar is, is het qua geluid zo dat de camera’s al het geluid op de oprit van [gedaagde 1] c.s. (kunnen) registeren. Daarmee kunnen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op geen enkele wijze vrijelijk (telefoon)gesprekken voeren op hun oprit. Dat [eiser] c.s. er belang bij kan hebben om ook geluid op te nemen – bijvoorbeeld in het kader van door [gedaagde 1] (c.s.) geuite bedreigingen – weegt niet op tegen de inbreuk die de camera’s maken op de persoonlijke levenssfeer van [gedaagde 1] c.s. Ten aanzien van het geluid prevaleert daarom de regel dat geen geluid afkomstig van andermans huis en tuin mag worden opgenomen.
5.31.
De rechtbank zal [eiser] c.s. daarom veroordelen om binnen twee weken na betekening van dit vonnis hun camera’s zo in te stellen dat deze geen geluid meer kunnen opnemen en daarvan deugdelijk bewijs te leveren aan [gedaagde 1] c.s., althans (zo nodig) de camera’s te verwijderen. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt tot € 50 per dag met een maximum van € 10.000.
5.32.
Ten aanzien van de bouwlamp hebben partijen ter zitting afgesproken dat [eiser] c.s. deze weer op de oude (lagere) hoogte zal hangen (en dat [gedaagde 1] niet meer aan de lamp zal zitten). Bij toewijzing van de vordering inzake de lamp bestaat daarom geen belang meer, zodat deze in zoverre wordt afgewezen.
Betreden perceel en kloppen tegen de schutting (vordering 2 in reconventie)
5.33.
[gedaagde 1] c.s. vordert dat de rechtbank [eiser] c.s. te verbiedt op welke wijze ook de onroerende zaak van [gedaagde 2] (waaronder begrepen de oprit) te betreden en om zaken tegen, aan of over de schutting te plaatsen/hangen en/of tegen de schutting te schoppen en/of kloppen. Daarbij is tussen partijen niet in geschil dat de schutting volledig op het erf van [gedaagde 2] staat en dus volledig haar eigendom is.
5.34.
De rechtbank wijst het gevorderde verbod om het perceel van [gedaagde 2] te betreden af op dezelfde grond waarop de gelijke vordering van [eiser] c.s. in conventie is afgewezen (zie hiervoor onder 5.22). Ook [gedaagde 1] c.s. hebben op dit moment onvoldoende onderbouwd dat [eiser] c.s. zich regelmatig op onrechtmatige wijze op hun perceel hebben opgehouden.
5.35.
Ten aanzien van de schutting overweegt de rechtbank als volgt. Weliswaar is deze het eigendom van [gedaagde 2] , maar dat neemt niet weg dat deze tegen de erfgrens tussen beide percelen aanstaat. Dat brengt met zich dat [gedaagde 1] c.s. zullen moeten gedogen dat [eiser] c.s. zaken tegen de schutting laat leunen, zolang dit niet ertoe leidt dat de schutting scheef gaat staan en/of ombuigt. [gedaagde 1] c.s. kan [eiser] c.s. dus niet verbieden om de deksels van de klikos tegen de schutting aan te laten leunen als hij de klikos opent, zoals [gedaagde 1] wel heeft gedaan. Mede in het licht van de vele irritaties over en weer ziet de rechtbank in het eigendomsrecht van [gedaagde 2] wel aanleiding om [eiser] c.s. te verbieden om zaken duurzaam aan de schutting te bevestigen (vastschroeven/spijkeren, vastlijmen e.d.) en om schoenen, auto- of deurmatten en dergelijke tegen de schutting uit te kloppen omdat de schuttingpalen door trillingen kunnen scheefzakken. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt tot € 200 per geval met een maximum van € 5.000.
Beeld, vlaggenmast en tingeltangels (vorderingen 3 en 4 in reconventie)
5.36.
[gedaagde 1] c.s. heeft met vordering 3 verwijdering van een beeld gevorderd. [eiser] c.s. heeft onbetwist gesteld dat hij dit beeld inmiddels heeft verwijderd. Vordering 3 wordt daarom bij gebrek aan belang afgewezen.
5.37.
Vordering 4 ziet op een vlaggenmast van [eiser] c.s. en op hun ‘tingeltangels’ (windgongen) in de voortuin en op de oprit. [gedaagde 1] c.s. vorderen dat [eiser] c.s. worden veroordeeld om te zorgen dat de vlaggenmast niet meer tikt en om de tingeltangels te verwijderen en verwijderd te houden. Hij voert daartoe aan dat (met name) [gedaagde 1] gek wordt van het geluid van de vlaggenmast en de tingeltangels. De rechtbank stelt bij deze vordering voorop dat het [eiser] c.s. als eigenaar enerzijds vrijstaat om zijn perceel in te richten zoals het hem goeddunkt, maar dat hij daar niet op onrechtmatige wijze hinder mee mag veroorzaken (art. 5:37 BW). [gedaagde 1] c.s. op zijn beurt zal enige hinder voor lief moeten nemen nu dit inherent is aan het wonen in een drukbevolkte woonwijk.
5.38.
Ten aanzien van de vlaggenmast hebben partijen ter zitting afgesproken dat [eiser] c.s. ervoor zal zorgen dat het touw steeds strak om de mast zal worden vastgezet. Voor zover de vlaggenmast dan alsnog geluid maakt (bijvoorbeeld door het wapperen van het vaantje), zal [gedaagde 1] c.s. dat moeten dulden. Bij toewijzing van de vordering inzake de vlaggenmast bestaat daarom geen belang meer, zodat deze in zoverre wordt afgewezen.
5.39.
Ten aanzien van de tingeltangels overweegt de rechtbank dat het niet ongebruikelijk is om deze in een tuin te hebben hangen en dat het geluid hiervan in beginsel door buren moeten worden gedoogd. [gedaagde 1] c.s. hebben echter betoogd dat [eiser] c.s. (meer dan) tien tingeltangels heeft hangen op zijn oprit en in de voortuin. [eiser] c.s. heeft dat betwist, en stelt dat het om drie tingeltangels op de oprit en twee in de voortuin gaat.
5.40.
Naar het oordeel van de rechtbank dient [gedaagde 1] c.s. de aanwezigheid van enkele tingeltangels te gedogen. Aan de andere kant moet ook [eiser] c.s. er rekening mee houden dat hij in een dichtbevolkte woonwijk woont, zodat hij niet teveel (geluids)hinder mag veroorzaken. Tien (of meer) tingeltangels is daarbij echt teveel. Omdat partijen twisten over hoeveel tingeltangels [eiser] c.s. heeft hangen zal de rechtbank een maximum vaststellen, en wel drie tingeltangels in totaal op de oprit en in de voortuin. Daarbij geldt ieder samenstel van hangende voorwerpen die als gevolg van de wind tegen elkaar kunnen tikken, of ieder hangend voorwerp met een klepel die als gevolg van de wind een tikkend geluid kan geven, als één tingeltangel. Hangende voorwerpen die geïsoleerd hangen en niet door de wind tegen een ander voorwerp kunnen tikken (bijvoorbeeld sierflessen) gelden niet als tingeltangel, ongeacht of [gedaagde 1] c.s. deze voorwerpen kwalificeert als lelijk. De rechtbank zal [eiser] c.s. veroordelen om binnen twee weken na betekening van dit vonnis zijn tingeltangels te verwijderen en verwijderd te houden voor zover dit het aantal van drie op de oprit en in de voortuin te boven gaat, op straffe van een dwangsom van € 100 per week met een maximum van € 5.000.
Proceskosten (vordering 5 in reconventie)
5.41.
[eiser] c.s. is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde 1] c.s. worden begroot op:
- salaris advocaat
614,00
(2,00 punten × factor 0,5 × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
792,00

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eiser] c.s. te betalen een bedrag van € 3.606,98, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 25 juli 2023 (datum dagvaarding) tot de dag van volledige betaling,
6.2.
verbiedt [gedaagde 1] c.s. zaken van [eiser] c.s. te vernielen en veroordeelt [gedaagde 1] c.s. om aan [eiser] c.s. een dwangsom te betalen van € 500 per overtreding van dit verbod tot een maximum van € 10.000 is bereikt;
6.3.
verbiedt [gedaagde 1] c.s. zaken over de schutting, op de oprit, op de garage, op het glazen dak van de woning van [eiser] c.s., in de tuin van [eiser] c.s. en/of op de auto van [eiser] c.s. te gooien en veroordeelt [gedaagde 1] c.s. om aan [eiser] c.s. een dwangsom te betalen van € 200 per overtreding van dit verbod tot een maximum van € 5.000 is bereikt;
6.4.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. in de proceskosten van € 2.837,57, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde 1] c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.7.
gebiedt [eiser] c.s. om binnen twee weken na betekening van dit vonnis hun camera’s zo in te stellen dat deze geen geluid meer kunnen opnemen (of de camera’s te verwijderen) en daarvan deugdelijk bewijs te leveren aan [gedaagde 1] c.s. en veroordeelt [eiser] c.s. om aan [gedaagde 1] c.s. een dwangsom te betalen van € 50 per dag dat niet hieraan wordt voldaan (een deel van een dag daartoe gerekend) tot een maximum van € 10.000 is bereikt;
6.8.
verbiedt [eiser] c.s. om zaken duurzaam aan de schutting van [gedaagde 1] c.s. te bevestigen en om schoenen, auto- of deurmatten en dergelijke tegen de schutting uit te kloppen en veroordeelt [eiser] c.s. om aan [gedaagde 1] c.s. een dwangsom te betalen van € 200 per overtreding van dit verbod tot een maximum van € 5.000 is bereikt;
6.9.
veroordeelt [eiser] c.s. om binnen twee weken na betekening van dit vonnis zijn tingeltangels te verwijderen en verwijderd te houden voor zover dit het aantal van drie op de oprit en in de voortuin te boven gaat, en veroordeelt [eiser] c.s. om aan [gedaagde 1] c.s. een dwangsom te betalen van € 100 per week dat niet aan deze veroordeling wordt voldaan (een deel van een week daartoe gerekend) tot een maximum van € 5.000 is bereikt;
6.10.
veroordeelt [eiser] c.s. in de proceskosten van € 792,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.11.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.12.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door (dhr.) mr. S.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2024.

Voetnoten

1.Hoge Raad 29 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:1024.
2.Hoge Raad 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, rov. 4.2.2.