In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, aangezien dit in deze zaak niet noodzakelijk werd geacht. Eiser had zijn aanvraag op 23 augustus 2022 ingediend, en de verweerder had een beslistermijn van zes maanden, die onder toepassing van de WBV 2022/22 met negen maanden was verlengd. Eiser heeft verweerder op 30 november 2023 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep. De rechtbank heeft het beroep daarom kennelijk gegrond verklaard.
De rechtbank heeft verweerder een termijn van twee weken gegeven om alsnog een besluit te nemen, maar gezien de omstandigheden heeft de rechtbank besloten om een langere termijn op te leggen. De rechtbank heeft het 8+8-wekenmodel toegepast, wat betekent dat verweerder binnen acht weken na de uitspraak een nader gehoor moet afnemen en binnen acht weken daarna een besluit moet nemen. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
Aangezien het beroep gegrond is verklaard, heeft eiser recht op een vergoeding van de proceskosten, die door verweerder moeten worden betaald. De rechtbank heeft dit bedrag vastgesteld op € 437,50, rekening houdend met de wegingsfactor voor de gemaakte kosten. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka en is openbaar gemaakt op 13 maart 2024.