In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zijn aanvraag op 27 augustus 2022 heeft ingediend en dat de Staatssecretaris de beslistermijn van zes maanden heeft verlengd met negen maanden onder toepassing van de WBV 2022/22. Eiser heeft de Staatssecretaris op 30 november 2023 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep. De rechtbank heeft het beroep daarom kennelijk gegrond verklaard.
De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan, mits hij eerst een ingebrekestelling heeft gedaan. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat dit in deze zaak niet nodig was. Eiser heeft ook verzocht om vaststelling van de hoogte van de verbeurde dwangsom, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is, waardoor de Staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom hoeft te betalen voor te late beslissingen op asielaanvragen voor bepaalde tijd.
De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zestien weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Indien verweerder deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50, omdat eiser een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt op 18 maart 2024.