In deze zaak heeft eiser op 25 augustus 2020 een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel ingediend. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 29 oktober 2020 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk volgens hem verantwoordelijk was voor de behandeling. Op 17 april 2022 is Nederland verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat verweerder niet op tijd heeft kunnen overdragen aan Frankrijk. Eiser heeft beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maximale termijn van 21 maanden, zoals vastgelegd in de Procedurerichtlijn, op 25 mei 2022 was verstreken. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van eiser ontvankelijk en gegrond is, ondanks dat hij te vroeg in beroep is gegaan. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken en heeft een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 437,50.