ECLI:NL:RBDHA:2024:7156

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2024
Publicatiedatum
13 mei 2024
Zaaknummer
NL23.28659
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een verblijfsvergunning op basis van het mvv-vereiste en artikel 8 EVRM

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 10 mei 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning beoordeeld. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.M. Bell, had een aanvraag ingediend voor verblijf als familie- of gezinslid bij haar in Nederland verblijvende zoon. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. R.R. de Groot, had de aanvraag afgewezen op basis van het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en stelde dat er geen objectieve belemmeringen waren om het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen.

De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2024 behandeld, waarbij eiseres, haar zoon, en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris en de vader van de zoon als getuige. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het weigeren van verblijf in strijd zou zijn met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank wijst op de bijzondere binding van de rechtmatig verblijvende ouder met Nederland en de feitelijke invulling van de omgangsregeling tussen de vader en de zoon.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit vernietigd moet worden en dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor haar proceskosten van € 1750,-. Deze uitspraak benadrukt het belang van de belangen van het kind in beslissingen over verblijfsvergunningen en de noodzaak voor de staatssecretaris om deze belangen adequaat te wegen in zijn besluitvorming.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.28659

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.M. Bell),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres.
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 22 maart 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 18 oktober 2023 op het bezwaar van eiseres is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar zoon en hun gemachtigde. Ook de gemachtigde van de staatssecretaris is verschenen. Verder was de vader van de zoon als getuige aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit van de staatssecretaris waarbij het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond is verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
5. Op 8 februari 2022 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel ´verblijf als familie- of gezinslid bij haar zoon. Haar zoon is begin 2022 geboren.
Dat wat aan het bestreden besluit vooraf ging
6.1
De staatssecretaris heeft aan het primaire besluit ten grondslag gelegd dat eiseres niet in het bezit is van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiseres komt niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Volgens de staatssecretaris is het besluit niet in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Hoewel er sprake is van familieleven met de zoon, betekent dat niet zonder meer dat eiseres recht heeft op een verblijfsvergunning. De staatssecretaris moet het belang van eiseres afwegen tegen dat van de Nederlandse overheid. De belangenafweging valt in het nadeel van eiseres uit.
6.2
In het besluit van 16 februari 2023 heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Tegen dat besluit heeft eiseres beroep ingediend.
6.3
Bij uitspraak van 2 mei 2023 heeft deze rechtbank het beroep gegrond verklaard, het besluit op bezwaar vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft in de uitspraak geoordeeld, samengevat weergegeven, dat eiseres terecht heeft aangevoerd dat de staatssecretaris zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de vader van de zoon feitelijk geen aanvulling zou geven aan de omgangsregeling met de zoon en dat geen sprake zou zijn van objectieve belemmeringen om het gezinsleven in Nigeria uit te oefenen. Ten aanzien van het standpunt van de staatssecretaris dat het familieleven tussen de zoon, zijn vader en eiseres in Nigeria kan worden uitgeoefend, oordeelt de rechtbank dat de zoon een verblijfsvergunning heeft voor verblijf bij zijn vader in Nederland en dat het erop lijkt dat de vader sterke banden heeft met Nederland. Het had in de rede gelegen om de vader ook te horen. Verder acht de rechtbank het ouderschapsplan van belang.
Bestreden besluit
7.1
In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. De staatssecretaris heeft aangegeven dat ook in bezwaar niet is gebleken van een objectieve belemmering het familie- of gezinsleven buiten Nederland te oefenen. Ook is niet gebleken dat de vader een actieve invulling geeft aan het familieleven met zijn zoon. De overlegde omgangsregeling is daartoe niet voldoende. De staatssecretaris heeft eiseres bij brief van 27 september 2023 in de gelegenheid gesteld om aan te geven waarom de vader zijn zoon minder vaak ziet dan afgesproken was in het ouderschapsplan. Ook heeft de staatssecretaris gevraagd om bewijsstukken waaruit blijkt dat de vader invulling geeft aan de omgangsregeling met zijn zoon. In dat wat eiseres in de reactie van 11 oktober 2023 heeft aangegeven vindt de staatssecretaris geen bewijs voor de stelling dat de vader een actieve invulling geeft aan het familieleven met zijn zoon. Uit de overgelegde bankafschriften blijkt niet dat de vader elke maand € 75,- betaalt aan kinderalimentatie zoals afgesproken is in het ouderschapsplan. Ook het gestelde telefonisch contact is niet onderbouwd.
7.2
Ten aanzien van de ontwikkelproblematiek, het behandelplan van het Medisch Orthopedagogisch Centrum ( [naam centrum] ) en het verslag van Isala ziekenhuis waaruit blijkt dat ontwikkelingsbegeleiding voor de zoon gewenst is, heeft de staatssecretaris in het bestreden besluit aangegeven dat niet is gebleken dat de zoon deze behandeling niet in Nigeria kan krijgen en dat niet is gebleken dat hij voor deze behandeling enkel en alleen aan Nederland is gebonden. Aan de zoon is destijds weliswaar uitstel van vertrek verleend, maar het uitstel van vertrek was verleend omdat de zoon nog niet kon reizen en niet omdat hij geen medische zorg in Nigeria kon krijgen.
7.3
Ten aanzien van de stelling van eiseres dat de vader van de zoon een kapperszaak heeft en nog drie andere minderjarige kinderen heeft uit een andere relatie, heeft de staatssecretaris aangegeven dat eiseres deze stellingen niet met stukken heeft onderbouwd. Daarom volgt de staatssecretaris eiseres niet in het gestelde dat de vader niet met de zoon naar Nigeria kan gaan vanwege de omgang die hij heeft met zijn andere kinderen.
7.4
Voor zover de vader heeft aangegeven dat hij geen toestemming zal geven dat eiseres hun zoon meeneemt naar Nigeria, heeft de staatssecretaris aangegeven dat de zoon en zijn vader rechtmatig verblijf hebben in Nederland en Nederland niet hoeven te verlaten, maar dat de vraag of eiseres haar zoon meeneemt naar Nigeria een keuze is die de vader samen met eiseres moet maken.
Gronden beroep
8.1
Eiseres voert aan dat de staatssecretaris de vader ten onrechte niet heeft gehoord. Zij wijst in dit verband op de uitspraak van de rechtbank van 2 mei 2023. Ook voert eiseres aan dat de staatssecretaris ten onrechte heeft overwogen dat er op geen enkel wijze gebleken is welke rol de vader heeft in het leven van de zoon. Eiseres wijst op het ouderschapsplan en de omstandigheid dat beide ouders het gezag hebben. Ook wijst zij op foto’s, screenshots, en het doelenformulier van het Medisch Orthopedagogisch Centrum ( [naam centrum] ). In dat formulier staat: “
Vader heeft contact met de ambulant hulpverlener gezocht om kennis te maken. Aangezien hij in het westen woont en een eigen zaak heeft, is het voor hem niet mogelijk om aan te sluiten op de behandelgroep. Wel heeft hij nogmaals gebeld met de behandelgroep om te horen hoe het met [zoon] gaat. Hij is betrokken en wil graag op de hoogte zijn van de behandeling. Ouders willen beide graag dat hun zoon zich optimaal kan ontwikkelen binnen zijn mogelijkheden.”.
8.2
Eiseres wijst verder op het uittreksel van de Kamer van Koophandel waaruit blijkt dat de vader een kapperszaak heeft. Ook heeft zij ongeschoonde bankafschriften overgelegd over de periode 1 januari 2022 tot en met oktober 2023 waaruit blijkt dat de vader maandelijks en soms tweewekelijks geld ten behoeve van de zoon heeft overgemaakt.
Beoordeling door de rechtbank
9.1
Onder verwijzing naar een uitspraak van de ABRvS van 15 december 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4685) overweegt de rechtbank dat uit de rechtspraak van het EHRM over de belangen van het kind in het kader van artikel 8 van het EVRM volgt dat in alle beslissingen over kinderen hun belangen een eerste overweging dienen te vormen en moet aan die belangen, hoewel die belangen op zichzelf niet doorslaggevend hoeven te zijn, aanzienlijk gewicht toekomen.
9.2
Voor wat betreft de belangen van de zoon heeft de rechtbank ter zitting vastgesteld dat niet in geschil is dat er familieleven is tussen de zoon van eiseres en zijn vader. Op grond daarvan heeft de zoon een verblijfsvergunning voor verblijf bij zijn vader gekregen. Ook is vastgesteld dat er een omgangsregeling is. De staatssecretaris heeft ter zitting geloofwaardig geacht dat de vader en de zoon elkaar één keer per twee weken zien en dat zij ook via videocalls contact hebben.
9.3
Ook uit de door eiseres overgelegde bankafschriften blijkt, hoewel niet keurig volgens het ouderschapsplan € 75,- per maand, dat de vader een aantal keren wisselende bedragen heeft overgemaakt, dat door de kapperszaak waar de vader eigenaar van is wisselende bedragen op verschillende momenten in een maand zijn overgemaakt en dat al deze bedragen bij elkaar overeenkomen met de afgesproken € 75,- per maand. In zoverre is sprake van een financiële ondersteuning. Dat, zoals de staatssecretaris aangeeft, de bedragen niet zijn gespecificeerd als zijnde bedoeld als alimentatie, doet daar niet aan af.
9.4
De rechtbank stelt verder vast dat uit het doelenformulier [naam centrum] volgt dat de vader op afstand betrokken is bij de behandeling van zijn zoon.
9.5
In werkinstructie 2020/16 is aangegeven dat het bij een omgangsregeling gaat om de feitelijke invulling die de ouder aan de omgangsregeling geeft: wat is de frequentie van de omgangsregeling, komt de ouder deze daadwerkelijk na, draagt de ouder bij aan het onderhoud van het kind, deelt hij in beslissingen over de opvoeding van het kind, et cetera.
9.6
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit dat wat onder 9.1 tot en met 9.4 is weergegeven, hoewel niet geheel volgens het ouderschapsplan, dat de vader feitelijk invulling geeft aan de omgangsregeling. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiseres heeft aangegeven, gelet op de verantwoordelijkheden voor de kapperszaak, dat het voor de vader sinds de verhuizing van eiseres en haar zoon lastiger is, gelet op de afstand, om elke zondag zijn zoon te bezoeken en dat zij en de vader hebben afgesproken dat de vader en zijn zoon elkaar één keer per twee weken zien. Naar het oordeel van de rechtbank is deze frequentie niet ongebruikelijk in situaties waarin ouders gescheiden zijn. Omdat er verder sprake is van een financiële ondersteuning, vader en zoon videocalls hebben en de vader op afstand betrokken is bij de behandeling van zijn zoon, heeft de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat de vader een actieve invulling geeft aan het familieleven met zijn zoon.
9.7
De rechtbank stelt in dit verband verder vast dat de staatssecretaris ter zitting heeft bevestigd dat casus 4 van Werkinstructie 2020/16 van toepassing is. In die casus is aangegeven dat als sprake is van een omgangsregeling waaraan daadwerkelijk invulling wordt gegeven en er is sprake van een bijzondere binding van de rechtmatig verblijvende ouder met Nederland, dat dan in beginsel wordt aangenomen dat het weigeren van verblijf strijd oplevert met artikel 8 van het EVRM. Omdat de vader rechtmatig verblijf heeft als langdurig ingezetene en hij 22 jaar eigenaar is van een kapperszaak in Nederland, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een bijzondere binding als bedoeld in de werkinstructie.
9.8
Mede gelet op het feit dat uit de rechtspraak van het EHRM volgt dat in alle beslissingen over kinderen hun belangen een eerste overweging dienen te vormen en moet aan die belangen aanzienlijk gewicht toekomen, is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd, waarom ondanks het feit dat casus 4 van voornoemde Werkinstructie van toepassing is, niet wordt aangenomen dat het weigeren van verblijf strijd oplevert met artikel 8 van het EVRM. Met het standpunt van de staatssecretaris dat de vraag of eiseres haar zoon meeneemt naar Nigeria een keuze is die de vader samen met eiseres moet maken, heeft de staatssecretaris de belangen van de zoon onvoldoende bij de beoordeling betrokken.

Conclusie

10.1
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank komt niet toe aan een bespreking van de overige beroepsgronden.
10.2
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. De staatssecretaris moet dit betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1750,- omdat de gemachtigde van verzoeker een verzoekschrift heeft ingediend en ter zitting is verschenen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond,
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de staatssecretaris op een nieuw besluit te nemen;
  • veroordeelt de staatssecretaris om de proceskosten van eiseres te vergoeden tot een bedrag van € 1750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.