ECLI:NL:RBDHA:2024:7132

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
NL22.12156
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Somalië wegens ongeloofwaardigheid van bedreigingen en discriminatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, op 26 maart 2024, is het beroep van eiseres, een Somalische vrouw, tegen de afwijzing van haar asielaanvraag beoordeeld. Eiseres had haar aanvraag ingediend op 30 oktober 2021, maar deze werd op 1 juni 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als ongegrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder de verklaringen van eiseres over discriminatie vanwege haar etnische afkomst en de bedreigingen door Al-Shabaab niet geloofwaardig achtte. Eiseres stelde dat zij meermaals bedreigd was door Al-Shabaab en dat zij op 28 maart 2021 was neergeschoten, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de gestelde problemen met Al-Shabaab en dat de discriminatie niet systematisch was.

De rechtbank heeft het beroep op 17 januari 2024 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om de staatssecretaris de gelegenheid te geven zijn standpunt over het opstarten van een forensisch medisch onderzoek (FMO) nader te motiveren. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris niet ten onrechte geen FMO heeft opgestart, omdat de verklaringen van eiseres inconsistent waren en niet voldoende onderbouwd. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd vanwege een motiveringsgebrek, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten, omdat de asielaanvraag terecht was afgewezen.

De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres vergoed, tot een bedrag van € 1.750,-. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een consistente en onderbouwde verklaring van asielzoekers en de rol van de staatssecretaris in het beoordelen van asielaanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.12156

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], V-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. K. Logtenberg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Kana).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 1 juni 2022 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
Eiseres heeft aanvullende beroepsgronden ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, [naam] als tolk en de gemachtigde van partijen.
1.4.
De rechtbank heeft het onderzoek op 17 januari 2024 heropend, teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen zijn standpunt ten aanzien van het opstarten van een forensisch medisch onderzoek (FMO) nader te motiveren. Nadat partijen in de gelegenheid zijn gesteld om hieromtrent nader te reageren, heeft de rechtbank het onderzoek, met toestemming van partijen, op 26 februari 2024 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
2. Eiseres heeft de Somalische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum]. Zij heeft op 30 oktober 2021 een asielaanvraag ingediend. Eiseres legt hieraan ten grondslag dat zij meermaals telefonisch bedreigd is en neergeschoten is door Al-Shabaab. Eiseres werd telefonisch bedreigd door Al-Shabaab omdat zij in haar woonomgeving in Mogadishu broodjes verkocht aan politieagenten en Al-Shabaab overheidstroepen als ongelovigen beschouwt. Eiseres is vanwege die bedreigingen gestopt met het verkopen van broodjes en doorgegaan met de verkoop van groente. Enkel met groenteverkoop kon zij haar gezin niet (blijven) onderhouden en om die reden heeft zij werk gevonden als schoonmaakster bij een overheidskantoor. Vanwege haar nieuwe werkzaamheden is eiseres opnieuw bedreigd door Al-Shabaab. Zij hebben haar onder meer gevraagd om een opdracht uit te voeren en om zich hiervoor ‘gereed’ te maken. Omdat eiseres geen (instemmend) gehoor aan die bedreigingen heeft gegeven, is zij op 28 maart 2021 neergeschoten toen zij samen met haar vriendin/collega op straat liep. Eiseres heeft de beschieting overleefd en is voor 32 dagen opgenomen in het ziekenhuis. Haar vriendin heeft de beschieting van Al-Shabaab niet overleefd. Nadat eiseres het ziekenhuis uitkwam, is zij opnieuw meermaals bedreigd. Zelfs nadat zij is ondergedoken en ging werken in een restaurant. Haar man en de familie van eiseres hebben hierop besloten dat zij Somalië moest ontvluchten.
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de relevante elementen: 1) identiteit, nationaliteit en herkomst; 2) discriminatie vanwege het behoren tot een minderheidsclan; en 3) problemen met Al-Shabaab.
3.1.
Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig.
De discriminatie vanwege het behoren tot een minderheidsclan en de problemen met Al-Shabaab acht verweerder evenwel niet geloofwaardig. Gelet hierop doet er zich volgens verweerder geen asielgrond voor als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De aanvraag is afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw.
Heeft verweerder de discriminatie vanwege het behoren tot de clan-Sheekhaal ten onrechte ongeloofwaardig geacht?
4. Eiseres heeft in het nader gehoor (p. 6 NG) verklaard geen problemen te hebben gehad vanwege haar etnische afkomst. In de correcties en aanvullingen corrigeert zij dit en stelt zij gediscrimineerd te zijn vanwege het behoren tot een minderheidsclan. Zij kon mede om die reden niet worden beschermd tegen Al-Shabaab (derde relevante element). In de gronden van beroep benadrukt eiseres dat zij tot de clan-Sheekhaal behoort en dat zij vanwege haar etnische afkomst discriminatie (tijdens haar werkzaamheden) heeft ervaren. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat de ervaren discriminatie weliswaar geen directe aanleiding is geweest voor haar vlucht uit Somalië, maar zij vindt wél dat zij in het kader van het vluchtelingschap moet worden beschermd vanwege haar etniciteit.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig waardig geacht dat eiseres discriminatie heeft ondervonden vanwege het behoren tot een minderheidsclan. Verweerder acht weliswaar geloofwaardig dat eiseres behoort tot de clan-Sheekhaal maar, ook zoals eiseres het zelf heeft verklaard (p. 6 AMG), behoort deze bevolkingsgroep tot de Hawiya-stam. Uit het algemeen ambtsbericht van Somalië van 30 juni 2023 blijkt dat de Hawiya een meerderheidsclan vormt die bestaat uit verschillende clans, subclans en sub-subclans (p. 44). Onder verwijzing naar het algemeen ambtsbericht van Somalië van 21 december 2021 (p. 35 – 36) stelt verweerder terecht dat evenmin uit de landeninformatie is gebleken dat sprake is van ernstige systematische discriminatie jegens leden van de clan-Sheekhaal. Dit blijkt ook niet uit het recentere ambtsbericht (p. 44 – 46). Eiseres heeft ook geen objectieve (landen)informatie ingebracht waaruit blijkt dat voor haar clan significante veiligheidsdreigingen bestaan vanwege hun etniciteit. Bovendien heeft verweerder mogen betrekken dat eiseres in de gehoren niet heeft gesproken over de ervaren discriminatie vanwege haar etniciteit en dat dit evenmin is aangedragen door eiseres als reden voor haar vertrek uit Somalië. Ter zitting heeft eiseres haar ondervonden discriminatie weliswaar verduidelijkt; zij werd tijdens haar werkzaamheden beroofd door grotere stammen, zij moest opdragen voor de betalingen daarvan en zij was bang voor de mensen die tot die grotere stammen behoorde. Hieruit blijkt echter onvoldoende dat het voor eiseres vanwege haar etniciteit onmogelijk is geweest om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Daarbij is van belang dat uit haar verklaringen blijkt dat zij in Somalië onderwijs heeft genoten, heeft kunnen werken, toegang had tot de gezondheidszorg en verder dat zij, zoals zij op zitting heeft verklaard, een huurwoning heeft gehad met haar gezin. Er bestaat dus geen aanleiding voor het oordeel dat eiseres op basis van het behoren tot de clan-Sheekhaal in aanmerking moet komen voor een asielvergunning op grond van het Vluchtelingenverdrag.
Heeft verweerder ten onrechte de problemen met Al-Shabaab ongeloofwaardig geacht?
5. Eiseres benadrukt in beroep dat zij op straat is neergeschoten door Al-Shabaab en dat haar vriendin hierbij om het leven is gekomen. Zij heeft littekens en ter ondersteuning van haar asielrelaas heeft zij een verklaring van het ziekenhuis in Somalië overgelegd die haar opname van meer dan een maand vanwege schotwonden bevestigt.
5.1.
Op grond van het landgebodenbeleid ten aanzien van Somaliërs, neergelegd in paragraaf C7/30.3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), merkt de IND voor Zuid- en Centraal-Somalië personen die werken bij, of door Al-Shabaab geassocieerd worden met, de overheid, aan als risicogroep. Een vreemdeling die afkomstig is uit een gebied dat niet onder controle staat van Al-Shabaab (inclusief Mogadishu) en die zich erop beroept dat hij door Al-Shabaab geassocieerd wordt met de overheid moet dit aannemelijk maken. Daarnaast moet hij aannemelijk maken dat juist hij zal worden geconfronteerd met Al-Shabaab.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de problemen met Al-Shabaab niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. De rechtbank acht het volgende van belang.
5.2.1.
Verweerder heeft zich in de eerste plaats niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de problemen met Al-Shabaab dat eiseres niet duidelijk heeft gemaakt waarom zij ervoor heeft gekozen om (nauwer) voor de overheid te gaan werken. Eiseres verkocht namelijk eerst broodjes aan onder andere politiemannen. Volgens haar verklaringen is zij gestopt met het verkopen van broodjes en overgestapt op alleen de verkoop van groente, omdat zij telefonisch door Al-Shabaab werd bedreigd dat zij “niet-gelovigen”/overheidspersoneel faciliteerde van de broodjes die zij aan hen verkocht (onder andere p. 9 – 10 NG). Eiseres wilde geen risico’s lopen en haar gezin beschermen (p. 6 NG). Toen eiseres alleen groenten verkocht had zij geen bedreigingen meer ontvangen van Al-Shabaab (p. 10 NG). Tegen de achtergrond van deze verklaringen, in onderlinge samenhang bezien, heeft verweerder het ongerijmd kunnen vinden dat eiseres toch (opnieuw) het risico neemt en gaat werken voor de overheid (schoonmaakwerkzaamheden voor een lokaal kantoor). Dat eiseres – pas in de zienswijze – aanvoert dat zij deze nieuwe werkzaamheden is gaan doen omdat zij geld wilde verdienen voor haar gezin, heeft verweerder niet hoeven volgen. Deze verklaring past namelijk niet in het kader dat zij juist met haar eerdere werkzaamheden (broodjes verkopen) is gestopt vanwege de bedreigingen door Al-Shabaab omdat zij politiemannen ‘faciliteerde’.
Verweerder heeft het dan ook onwaarschijnlijk kunnen achten dat eiseres toch kiest om voor de overheid te gaan werken via de hulp van een politieman die het werk voor haar heeft geregeld. In de gehoren verduidelijkt eiseres evenmin waarom zij risicovoller werk is gaan doen door nauwer voor de overheid te gaan werken.
5.2.2.
Verweerder acht het verder onwaarschijnlijk dat eiseres de telefonische bedreigingen van Al-Shabaab die zij kreeg tijdens haar schoonmaakwerkzaamheden ‘niet zo serieus heeft genomen en er geen aandacht aan heeft gegeven’ en dat zij ‘gewoon door ging met haar werk’ (p. 11 NG). Pas in de zienswijze corrigeert eiseres dat zij wél doodsbang was en dus de telefonische bedreigingen serieus heeft genomen, maar dat zij haar gezin evenwel moest onderhouden en zich gedwongen zag om te blijven werken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bevreemdend mogen vinden dat eiseres dit niet eerder heeft gecorrigeerd aangezien het een belangrijk onderdeel van haar asielrelaas betreft. De stelling van eiseres dat het een ‘kennelijke fout’ is geweest om dit niet eerder te corrigeren doet aan de bevreemding van die late correctie niet af. Maar wat daar ook van zij, eiseres heeft haar vervolgstelling over de druk die zij voelde om haar gezin te onderhouden evenmin nader onderbouwd. Bovendien maakt eiseres met die enkele verklaring niet inzichtelijk waarom zij ondanks de bedreigingen haar schoonmaakwerkzaamheden is blijven doen, terwijl zij juist eerder vanwege die dreigtelefoontjes is gestopt met de verkoop van broodjes, wat zij al jaren deed. Gelet hierop heeft verweerder dan ook niet ten onrechte tegengeworpen dat eiseres de bedreigingen ‘niet serieus nam’.
5.2.3.
Verweerder verwacht van eiseres verder terecht dat zij consistent kan verklaren omtrent de periode(s) van haar verrichte werkzaamheden waarbij zij stelt in de problemen te zijn geraakt met Al-Shabaab. Op basis van de verklaringen van eiseres is in het aanmeldgehoor schematisch weergegeven dat zij vanaf haar 27ste levensjaar tot aan haar vertrek uit Somalië, op 22 juli 2021, broodjes verkocht en ook werkte als schoonmaakster. In het nader gehoor verklaart zij in april 2019 te zijn gestopt met het verkopen van brood, vanwege de bedreigingen die zij heeft gekregen, en in de correcties en aanvullingen corrigeert zij dit zonder nadere toelichting naar april 2020. Ten aanzien van haar werk als schoonmaakster verklaart eiseres vanaf mei 2020 met dit werk te zijn begonnen tot aan het schietincident op 28 maart 2021, hetgeen neerkomt op een periode van zo’n tien maanden. Zij verklaart verder in het nader gehoor echter ook dat zij het schoonmaakwerk voor zes maanden heeft gedaan (p. 4). In de enkele stelling van eiseres dat verweerder ‘op zoek is naar een reden om haar asielaanvraag af te wijzen’, ziet de rechtbank niet in waarom verweerder ten onrechte deze inconsistenties in de verklaringen van eiseres, die niet met elkaar zijn te verenigen, aan haar tegenwerpt. Dat eiseres zich simpelweg zou hebben vergist in het jaartal waarin ze zou zijn gestopt met de verkoop van broodjes heeft verweerder niet hoeven volgen.
5.2.4.
Verweerder verwacht ook terecht dat eiseres eenduidig kan verklaren over aangelegenheden die de kern van haar asielrelaas raken, bijvoorbeeld op het punt hoe zij aan het schoonmaakwerk is gekomen. Enerzijds zou zij dit via een politieman hebben verkregen, die haar salaris zou betalen, anderzijds linkt eiseres dit aan haar vriendin. Eiseres is met deze wisselende verklaring geconfronteerd en ze verklaart in het nader gehoor (p. 10) “via beiden” aan dit werk te zijn gekomen. In de zienswijze stelt zij dat haar vriendin aan de politieman heeft doorgegeven dat zij werk zocht, wat verweerder echter niet ten onrechte ziet als een derde scenario, nu dit eveneens uiteenloopt met de verklaringen die eiseres eerder heeft afgelegd in de gehoren. Gelet hierop heeft verweerder zich ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze wisselende verklaringen eveneens afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiseres.
5.2.5.
Verweerder volgt eiseres er ook niet in dat Al-Shabaab pas een maand na de gestelde aanslag op haar leven erachter is gekomen dat zij nog leefde. Verweerder heeft hieraan ten grondslag kunnen leggen dat volgens de verklaringen van eiseres de schutter op drie stappen afstand van haar vandaan stond en dat er mogelijk een tweede persoon van Al-Shabaab was betrokken bij de beschieting, die hadden kunnen opmerken dat eiseres de beschieting overleefde. Verder verklaart eiseres enerzijds dat Al-Shabaab pas wist dat zij nog in leven was toen zij haar hebben gevonden in een restaurant waar zij werkte nadat zij is hersteld van de beschieting (p. 15 NG), anderzijds zouden er volgens eiseres ook verdachte mannen in haar straat rondlopen voordat zij werkzaam was in dat restaurant (p. 14 NG). Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt dat als Al-Shabaab ervan overtuigd was – zoals eiseres stelt – dat zij was overleden, dat het onwaarschijnlijk is dat zij mensen langs haar huis zouden laten lopen.
5.2.6.
Tot slot stelt verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt dat het bevreemdend is dat eiseres enerzijds verklaart dat verdachte mannen (mogelijk van Al-Shabaab) haar echtgenoot op straat hebben gevraagd waar zij was (p. 5 NG), terwijl eiseres anderzijds niets verklaart op dit punt wanneer aan haar nadere vragen worden gesteld omtrent deze verdachte mannen op straat. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid (het vermoeden van eiseres) dat Al-Shabaab mannen langs haar huis heeft gestuurd, wat voor haar juist reden is geweest om haar huis en uiteindelijk Somalië te ontvluchten.
5.3.
Op grond van al deze tegenwerpingen, in onderlinge samenhang bezien, heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres ongeloofwaardig heeft verklaard ten aanzien van de bedreigingen en aanslag op haar leven door Al-Shabaab.
6. Voor zover eiseres stelt dat zij schotwonden heeft en dat zij wegens die schotwonden voor 32 dagen in het Madina Ziekenhuis is opgenomen, volgt verweerder eiseres in zoverre wél. Verweerder verbindt hieraan echter niet de gevolgtrekkingen die eiseres beoogt; dat zij persoonlijk slachtoffer is geworden van een aanslag op haar leven door Al-Shabaab met als gevolg dat zij specifiek bij terugkeer te vrezen heeft voor Al-Shabaab. Uit het voorgaande volgt dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd op grond waarvan hij het verhaal van eiseres over de oorsprong van de schotwonden niet geloofwaardig acht. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres tegenstrijdige, wisselende, onwaarschijnlijke en bevreemdende verklaringen heeft afgelegd die tezamen ten grondslag liggen aan de conclusie dat verweerder het derde relevante element ongeloofwaardig acht. Nu het verhaal ten aanzien van het ontstaan van de schotwonden niet geloofwaardig wordt geacht, ligt het ook niet voor de hand dat aan eiseres het voordeel van de twijfel moet worden gegund. Eiseres heeft in dit verband nog gewezen op artikel 31, vijfde lid, van de Vw en een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 1 februari 2022, zaaknummer NL21.15529. Zij meent dat de bewijslast is omgedraaid nu aannemelijk is dat zij is blootgesteld aan een onmenselijke behandeling. Aangezien verweerder terecht stelt dat schotwonden meerdere oorzaken kunnen hebben en de gestelde oorzaak van die schotwonden niet geloofwaardig wordt geacht, wat nog altijd aan eiseres is om aannemelijk te maken, slagen deze verwijzingen niet.
Had verweerder een FMO moeten opstarten?
7. Eiseres vindt dat verweerder ten onrechte geen FMO heeft opgestart in verband met de littekens van schotwonden op haar lichaam, die haar asielrelaas zouden kunnen ondersteunen. Volgens eiseres kan uit een FMO blijken of er gericht op eiseres is geschoten en met wat voor vuurwapen. Het is mogelijk dat daaruit kan worden gedestilleerd of er een gerichte aanslag op eiseres is gepleegd en als dat zo is, wordt haar relaas meer ondersteund en kan de causaliteit tussen de littekens en de gestelde persoonlijke problemen met Al-Shabaab verder worden ondersteund. Zij betoogt dan ook dat verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid door geen FMO op te starten.
7.1.
Uit paragraaf C1/4.4.4 van de Vc volgt dat bij het bepalen of een forensisch medisch onderzoek relevant is, verweerder (onder meer) de verklaringen van de vreemdeling over de oorzaak van de fysieke en/of psychische sporen betrekt in relatie tot hetgeen openbare bronnen over het land van herkomst melden (vierde gedachtestreepje). Eiseres heeft in dit verband ook gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 7 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4098. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit niet expliciet de (verklaringen van eiseres over de oorzaak van de) schotwonden heeft betrokken in relatie tot hetgeen openbare bronnen over Somalië/Al-Shabaab vermelden. Ter zitting heeft verweerder dit als zodanig ook erkend. De stelling van verweerder om geen FMO op te starten berust dus op een motiveringsgebrek. Het beroep is om deze reden gegrond, zodat het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten overeenkomstig artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb. Daarvoor acht de rechtbank het volgende van belang.
7.2.
Op grond van artikel 18, eerste lid, van Richtlijn 2013/32/EU (Procedurerichtlijn) regelt de lidstaat een medisch onderzoek naar aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade wanneer de beslissingsautoriteit dit voor de beoordeling van een verzoek om internationale bescherming relevant acht. Verweerder heeft hiervoor beoordelingsruimte en het beleid dat hij hanteert is vastgelegd in artikel 3.109e, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, paragraaf C1/4.4.4 van de Vc en werkinstructie 2016/4. Bij een FMO wordt het (causale) verband onderzocht tussen – in dit geval – littekens enerzijds en de gebeurtenissen in het land van herkomst waarover de vreemdeling heeft verklaard anderzijds. Uit het beleid van verweerder volgt ook dat voor de beoordeling of een FMO relevant is, verweerder zich veelal een, al dan niet voorlopig, oordeel moet vormen over het asielrelaas en de geloofwaardigheid daarvan. In dit kader wijst de rechtbank op de uitspraak van de Afdeling van 7 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1584, onder 5 – 6.1. Uit die uitspraak volgt ook dat bij de beoordeling of een FMO relevant kan zijn van belang is in hoeverre de vreemdeling bevreemdingwekkend, vaag of tegenstrijdig heeft verklaard over het deel van het asielrelaas dat hij met een FMO had willen staven.
7.3.
De rechtbank is op basis van de nadere toelichting van verweerder ter zitting en in de schriftelijke reactie na heropening van het onderzoek, van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat een FMO naar de littekens van eiseres, op basis van wat zij omtrent de problemen met Al-Shabaab heeft aangevoerd, niet van doorslaggevend belang is voor de geloofwaardigheidsbeoordeling van het derde relevante element. Aangezien niet (meer) in geschil is dat eiseres littekens van schotwonden heeft en dat zij in het ziekenhuis is opgenomen vanwege die schotwonden, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat het opstarten van een FMO in deze specifieke zaak geen toegevoegde meerwaarde heeft voor die beoordeling. Uit openbare bronnen blijkt dat Al-Shabaab aanslagen pleegt in Mogadishu. Naast dat eiseres stelt dat zij specifiek doelwit is geworden van Al-Shabaab, heeft verweerder nu ook betrokken dat het mogelijk is dat eiseres willekeurig slachtoffer is geworden van geweld veroorzaakt door Al-Shabaab. Maar haar littekens van schotwonden kunnen ook veroorzaakt zijn door andere omstandigheden, zoals reeds onder 6 is overwogen en verweerder terecht in de besluitvorming heeft betrokken. Het lag op de weg van eiseres om geloofwaardige verklaringen af te leggen over het deel van het asielrelaas dat zij met een FMO had willen staven. Zoals hiervoor ook is vastgesteld is zij hierin niet geslaagd en heeft verweerder niet ten onrechte het standpunt ingenomen zij niet aannemelijk gemaakt dat zij problemen heeft ondervonden van de zijde van Al-Shabaab die specifiek op haar waren gericht en waardoor zij bij terugkeer een reëel risico loopt op opnieuw problemen van de zijde van Al-Shabaab. Verweerder heeft dan ook deugdelijk gemotiveerd dat een FMO de gestelde problemen met Al-Shabaab niet verder kunnen ondersteunen dan in de onderhavige procedure is vastgesteld. Verweerder heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien om een FMO op te starten.
Moest verweerder voor Mogadishu een reëel risico op ernstige schade aannemen?
8. Eiseres heeft aangevoerd dat de veiligheidssituatie in Mogadishu zo slecht is, met zoveel veiligheidsrisico’s voor burgers, dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van Richtlijn 2011/95/EU (Kwalificatierichtlijn). Zij wijst ter ondersteuning naar informatie van VluchtelingenWerk Nederland (VWN), waaruit blijkt dat burgers gestraft of gedood worden als het lijkt dat ze voor de overheid werken. Eiseres stelt dat dit overeenstemt met haar relaas, dat het volgens verweerder mogelijk is dat zij (vanwege de schotwonden) slachtoffer is geworden van willekeurig geweld en dat in haar zaak dient te worden betrokken dat ze een kwetsbare, arme vrouw is met kinderen. Er is aldus volgens eiseres sprake van een glijdende schaal, op grond waarvan moet worden aangenomen dat zij een reëel risico loopt op ernstige schade in Mogadishu.
Verder heeft eiseres aangevoerd dat haar gezin niet langer in Mogadishu kon verblijven. Haar man heeft de kinderen naar zijn moeder gebracht in de plaats Qalimow, waar zij nu wonen. Overdag werkt hij in een garage en zijn de kinderen bij de schoonmoeder van eiseres. Qalimow is deels onder controle van Al-Shabaab. Ook zou haar kinderen door haar schoonmoeder (opnieuw) zijn besneden en is haar zoon door een kogel geraakt.
8.1.
Artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw, waarin de Nederlandse wetgever artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn heeft geïmplementeerd, beoogt bescherming te bieden in de uitzonderlijke situatie dat de mate van willekeurig geweld in het aan de gang zijnde gewapend conflict zo hoog is dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken land of, in voorkomend geval, naar het betrokken gebied, alleen al door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt. Deze uitzonderlijke situatie valt onder de ‘most extreme case of general violence’ als bedoeld in het arrest van het EHRM van 17 juli 2008, NA. tegen het Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2008:0717JUD002590407. Bij de beoordeling of zich de meest uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld voordoet, is onder meer van belang of de bij het gewapend conflict betrokken partijen zich richten tegen burgers, dan wel vechten op een manier die het risico op willekeurige burgerslachtoffers vergroot, of de geweldpleging wijdverspreid is, of het gewapend conflict al dan niet beperkt is tot bepaalde gebieden, in hoeverre een veiligheidsstructuur aanwezig is en ook hoeveel burgers slachtoffer zijn geworden van het geweld of als gevolg daarvan ontheemd zijn geraakt. Dit volgt bijvoorbeeld uit de uitspraak van de Afdeling van 30 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3278, onder 5.
8.2.
Het beleid van verweerder ten aanzien van Somalië, opgenomen in paragraaf C7/30.4.2, is dat in gebieden in Zuid- en Centraal-Somalië waar Al-Shabaab aan de macht is of het gebied controleert, de mensenrechtensituatie zodanig is dat voor iedere terugkeerder een reëel risico bestaat op ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat Mogadishu niet onder controle staat van Al-Shabaab. Hoewel de veiligheidssituatie in Mogadishu is verslechterd, blijkt uit de landeninformatie waarop eiseres een beroep doet dat het geweld van Al-Shabaab niet tegen willekeurige burgers is gericht, maar vooral op overheidsfunctionarissen – waarvoor verweerder een ‘risicogroep’ heeft aangenomen in de Vc. Hieruit leidt de rechtbank niet af dat enkel de toename van het aantal slachtoffers zodanig is dat moet worden geoordeeld dat een burger die terugkeert naar Mogadishu louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op ernstige schade.
Voor zover eiseres wijst op de ‘glijdende schaal’, begrijpt de rechtbank hieruit dat zij beoogt een beroep te doen op het arrest van het Hof van Justitie van 9 november 2023, ECLI:EU:C:2023:843, waarin het Hof nader uitlegt dat in andere, minder uitzonderlijke situaties elementen die verband houden met de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling relevant blijken. Dus hoe meer de vreemdeling het bewijs kan leveren dat hij specifiek wordt geraakt door elementen die eigen zijn aan zijn individuele situatie of persoonlijke omstandigheden, hoe minder willekeurig geweld zal zijn vereist opdat hij in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming (rechtsoverweging 42).
Eiseres heeft echter niet aannemelijk gemaakt hoe haar individuele elementen als risicoverhogende elementen moeten worden aangemerkt. Hiervoor is al vastgesteld dat verweerder niet ten onrechte de (specifieke) problemen met Al-Shabaab ongeloofwaardig heeft geacht. Eiseres heeft met de enkele stelling dat zij een kwetsbare, arme vrouw met kinderen is, onvoldoende duidelijk gemaakt dat zij (meer) te vrezen heeft voor een reëel risico op ernstige schade door willekeurig geweld van Al-Shabaab.
8.3.
Verder heeft eiseres aangevoerd dat haar man en kinderen uit Mogadishu zijn vertrokken en dat zij niet anders kan dan bij terugkeer bij hen te verblijven in Qalimow. Ter zitting heeft zij dit aangevuld; haar man moet elke dag werken en om die reden zal zij ook alleenstaand zijn. Zij doet dan ook een beroep op het alleenstaande vrouwenbeleid. Nu echter de gestelde vrees voor Al-Shabaab bij terugkeer niet wordt gevolgd, is er echter geen aanleiding om aan te nemen dat eiseres niet kan terugkeren naar Mogadishu, dat – zoals gezegd – niet onder controle staat van Al-Shabaab. Gezien de omstandigheid dat eiseres een man heeft, is verder ook niet aannemelijk dat zij onder het alleenstaande vrouwenbeleid zou vallen, zoals neergelegd in paragraaf C7/30.4.3 van de Vc.
9. Verweerder heeft zich dus terecht op het standpunt gesteld dat zich geen asielgrond voordoet als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
10. Eiseres heeft verder aangevoerd dat vaststaat dat zij slachtoffer is geworden van vuurwapengeweld en dat daarom ook in het kader van het traumatabeleid niet mag worden verlangd dat eiseres terugkeert naar Somalië.
10.1
Verweerders beleid over eerdere confrontatie met wandaden – de opvolger van het traumatabeleid – is neergelegd in paragraaf C2/3.3 van de Vc. Daarin worden de voorwaarden genoemd op grond waarvan een vreemdeling, die in het verleden is geconfronteerd met traumatische gebeurtenissen in zijn directe omgeving en zich op grond van de psychologische problematiek als gevolg van de wandaden in een positie bevindt dat hij niet terug kan keren naar zijn land van herkomst, in het bezit wordt gesteld van een asielvergunning. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiseres hierop geen geslaagd beroep doen. Zij heeft immers op geen enkele wijze toegelicht of onderbouwd dat zij aan de voorwaarden van dit beleid voldoet, terwijl de bewijslast ter zake op haar rust.

Conclusie en gevolgen

11. Gelet op wat onder 7.1 is overwogen is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd vanwege strijd met het motiveringsbeginsel. Aangezien verweerder alsnog deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij geen aanleiding ziet om een FMO op te starten, ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand blijven. Verweerder heeft gelet op al het voorgaande de asielaanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
12. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit 1 juni 2022;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Feijtel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.