ECLI:NL:RBDHA:2024:7120

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
NL23.40040
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot medische noodsituatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 23 april 2024, is het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) beoordeeld. Eiseres, die lijdt aan kanker in de mondholte, verzocht om uitstel van vertrek omdat zij meent dat zij momenteel niet kan worden uitgezet vanwege lopende medische behandelingen. De aanvraag was eerder door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, en eiseres had hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris zich baseerde op een BMA-advies, waaruit bleek dat er geen medische noodsituatie op korte termijn te verwachten was. Eiseres had aangevoerd dat haar medische situatie was verslechterd, maar de rechtbank oordeelde dat de door haar ingebrachte medische gegevens niet voldoende waren om te twijfelen aan de inhoud van het BMA-advies. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat de uitzetting van eiseres zou leiden tot een schending van artikel 3 EVRM, en dat de afwijzing van de aanvraag om uitstel van vertrek terecht was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en zij kreeg geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.40040
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V nummer] , eiseres (gemachtigde: mr. E. Derksen),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Zuithoff).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres om haar uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 3 juli 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 21 december 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Daartegen heeft eiseres beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
3. De rechtbank heeft het beroep op 7 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, S. Mahmoudzadeh Anvar als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Vrijstelling griffierecht
4. Eiseres heeft om vrijstelling verzocht van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Eiseres heeft aannemelijk gemaakt dat zij niet over voldoende inkomsten of vermogen beschikt om het verschuldigde bedrag aan griffierecht te betalen. Het beroep op betalingsonmacht slaagt. Eiseres wordt in deze procedure daarom vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
Inhoudelijke beoordeling
5. De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvraag van eiseres om uitstel van vertrek te verlenen mocht afwijzen. Deze beoordeling zal plaatsvinden aan de hand van de door eiseres ingediende beroepsgronden.
6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiseres ongegrond is. Hierna zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat het om?
7. Eiseres is begin 2020 getroffen door kanker in haar mondholte. Zij is hiervoor behandeld maar het verwijderen van een deel van haar kaak heeft tot ontsiering van haar gezicht geleid. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij momenteel niet uitgezet kan worden vanwege – kort samengevat – de lopende medische behandelingen aan haar kaak.
8. Verweerder stelt zich aan de hand van het BMA-advies van 5 juni 2023 op het standpunt dat eiseres kan reizen en dat er geen medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht. Verweerder heeft na het BMA-advies van 5 juni 2023 gevraagd om een aanvullend advies. In dat aanvullend advies van 8 augustus 2023 is BMA ingegaan op de te verwachten gevolgen binnen 3 tot 6 maanden, wanneer medische behandeling van eiseres zou uitblijven. Uit het aanvullend BMA-advies volgt dat een medische noodsituatie binnen 3 tot 6 maanden naar verwachting niet zal optreden. Verweerder heeft gelet op deze medische adviezen besloten om eiseres geen uitstel van vertrek te verlenen.

Juridisch kader

9. De rechtbank overweegt dat niet alleen sprake kan zijn van zeer uitzonderlijke omstandigheden waardoor een uitzetting leidt tot schending van artikel 3 van het EVRM, indien een vreemdeling lijdt aan een ernstige ziekte en door die uitzetting komt te verkeren in een situatie die meteen of vrijwel meteen tot de dood leidt, maar dat uit punt 183 van het arrest
Paposhvili1 volgt dat hiervan ook in andere zeer uitzonderlijke omstandigheden sprake kan zijn. Dit indien gewichtige redenen zijn aangevoerd om aan te nemen dat een ernstig zieke vreemdeling, al is deze niet stervende, bij uitzetting een reëel risico loopt op een ernstige, snelle en onomkeerbare achteruitgang in zijn gezondheid, resulterend in
een intens lijden of een significante vermindering van de levensverwachting door de afwezigheid van adequate behandeling in het land van herkomst of gebrek aan toegang tot een dergelijke behandeling.
10. Het is vaste jurisprudentie dat de beoordelingswijze, waarbij de staatssecretaris aan de hand van het BMA-advies beoordeelt of het uitblijven van behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn, in overeenstemming is met de maatstaf die het EHRM in punt 183 van het arrest
Paposhvilihanteert. De staatssecretaris mag hierbij uitgaan van een termijn van drie maanden, omdat deze termijn aansluit bij het in punt 183 neergelegde vereiste van een snelle achteruitgang in de gezondheidssituatie.2
1. Arrest van het EHRM van 13 december 2016 in de zaak
Paposhvilit. België, ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD004173810.
2 Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 17 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2019:132 en uitspraak van de Afdeling van 28 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2628.
11. Eiseres heeft er in de gronden van beroep op gewezen dat het aangezicht van eiseres is misvormd en dat zij als gevolg van de aandoening sterk is vermagerd. Niet alleen heeft eiseres hiervan lichamelijke klachten, maar ook emotionele klachten. Zij durft zich niet in het openbaar te vertonen. Het uitblijven van behandeling zal intens lijden tot gevolg hebben. Volgens eiseres is dit ten onrechte niet in de besluitvorming betrokken.
12. De rechtbank is van oordeel dat dit betoog niet slaagt. Immers, uit de voorgaande jurisprudentie volgt dat verweerder is gehouden te beoordelen of sprake is van een medische noodsituatie op korte termijn en dat die beoordeling in overeenstemming is met de maatstaf uit het arrest
Paposhvili. Daarbij heeft verweerder erop mogen wijzen dat de gestelde problemen zijn niet onderbouwd met objectieve medische gegevens en dat wanneer eiseres zich niet in het openbaar durft te tonen, dit nog niet maakt dat sprake is van een medische noodsituatie, dan wel dat moet worden getwijfeld aan het BMA-advies.

Het BMA-advies

13. In beroep stelt eiseres zich op het standpunt dat het BMA-advies onjuist en onvolledig is en dat verweerder verzuimd heeft om een nieuw BMA-advies te vragen. Eiseres stelt zich hierbij op het standpunt dat uit de medische informatie van 31 oktober 2023 van haar behandelaar dr. [behandelaar] blijkt dat de behandeling aan haar kaak nog niet is afgerond. Daarom is sprake van gewijzigde omstandigheden en had verweerder BMA moeten vragen of deze informatie aanleiding gaf voor een nieuw of aanvullend advies.
13. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het BMA-advies van 5 juni 2023 en het aanvullend BMA-advies op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en op zichzelf consistent en begrijpelijk zijn. Bovendien zijn deze adviezen gebaseerd op medische informatie die door eiseres zelf is verstrekt en eiseres heeft niet onderbouwd dat aan de inhoud van het BMA-advies moet worden getwijfeld. Verweerder stelt aan de hand van de BMA-adviezen vast dat er geen sprake is van een actieve behandeling en er, volgens het aanvullend BMA-advies, binnen een termijn van 3 tot 6 maanden geen medische noodsituatie te verwachten is. De brief van dr. [behandelaar] geeft volgens verweerder geen blijk van een wezenlijk gewijzigde medische situatie. Uit deze brief blijkt niet dat eiseres momenteel onder een actieve behandeling staat.
13. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt dat een medische noodsituatie op korte termijn niet te verwachten is en dat van de juistheid van het BMA-advies van 5 juni 2023 en het aanvullend BMA-advies van 8 augustus 2023 mag worden uitgegaan. Het ligt op de weg van eiseres om medische stukken te overleggen die aanleiding geven om te twijfelen aan de inhoud van het BMA-advies. Dat heeft eiseres niet gedaan. Verder blijkt uit het medisch dossier van eiseres, in het bijzonder een brief van dr. [behandelaar] van 2 september 2022 aan de huisarts, dat de behandeling van de kanker in de mondholte is afgerond. Er zijn volgens dr. [behandelaar] geen indicaties voor uitzaaiingen of terugkeer van de tumor. Uit de brief van 31 oktober 2023 volgt dat er sprake is van complicaties bij de wondgenezing na de kaakreconstructie. Er heeft zich een infectie voorgedaan, waardoor het bottransplantaat en de reconstructieplaten op 24 augustus 2023 verwijderd moesten worden. Sindsdien geneest de wond traag. Daarom is nu sprake van een onderkaakdefect aan de linkerkant, waardoor sprake is van een kauwfunctiestoornis en een asymmetrisch gelaat. Tot slot volgt uit de brief dat na deze genezing, begin 2024, met eiseres zal worden overlegd over een hernieuwde kaakreconstructie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder mogen concluderen dat hieruit niet blijkt van een wezenlijk
gewijzigde situatie ten opzichte van de situatie die BMA reeds had beoordeeld. De kern van de beoordeling die moet worden gemaakt is immers of sprake is van een medische noodsituatie, terwijl de behandeling waarover gesproken zal worden voornamelijk cosmetisch van aard is. Dat zij niet goed kan kauwen en zich dusdanig schaamt voor haar uiterlijk dat zij niet over straat durft te gaan, maakt nog niet dat verweerder gehouden was opnieuw BMA te betrekken.
16. Ook heeft verweerder ter zitting niet ten onrechte aangevoerd dat uit de door eiseres overgelegde medische informatie niet volgt dat er sprake is van lopende behandeling(en) gericht op reconstructie van haar kaak of dat er sprake is van (actuele) toediening van medicatie. De rechtbank leidt dit ook af uit de inhoud van de brief van dr. [behandelaar] . Omdat uit deze brief alleen blijkt van een lopend genezingsproces en niet van een (nieuwe) behandeling om haar kaak te reconstrueren, mocht verweerder zich op het standpunt stellen dat er getoetst is aan de actuele medische gesteldheid van eiseres. Voor zover eiseres betoogt dat haar behandeling nog niet is afgerond omdat er, na genezing, nog een nieuwe reconstructie van haar kaak kan plaatsvinden, mocht verweerder zich op het standpunt stellen dat hij geen rekening hoeft te houden met eventuele toekomstige medische behandelingen. Wanneer dit alles in samenhang wordt bezien, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het BMA-advies en het aanvullend BMA-advies op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en op zichzelf consistent en begrijpelijk zijn. Verweerder kon zich gezien het voorgaande ook op het standpunt stellen dat hij geen nieuw BMA-advies hoefde te vragen.
16. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 8 EVRM
18. Eiseres voert in beroep aan dat verweerder een beoordeling in het kader van artikel 8 EVRM had moeten maken, ondanks het feit dat er al in 2019 een terugkeerbesluit is uitgevaardigd. Eiseres baseert zich daarvoor op IB 2023/53 (onderdeel 4.3). In het kader van de te maken belangenafweging heeft eiseres gewezen op de belangen van haar zoon, het feit dat zij langdurig onder medische behandeling staat, dat ook haar man onder medische behandeling staat en dat sprake zal zijn van gescheiden uitzetting. Dit is niet beoordeeld door verweerder, zodat de bestreden beschikking ook daarom onvoldoende is gemotiveerd.
18. Verweerder stelt zich op het standpunt dat toetsing aan artikel 8 EVRM buiten het toetsingskader van artikel 64 Vw ligt, tenzij een terugkeerbesluit wordt opgelegd. In geval van eiseres is reeds eerder een terugkeerbesluit opgelegd, namelijk op 13 februari 2019. Daarnaast heeft bij beschikking van 13 februari 2019 reeds een toetsing aan artikel 8 EVRM plaatsgevonden en is geconcludeerd dat eiseres niet in aanmerking komt voor een reguliere vergunning op grond van artikel 8 EVRM. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van overige bijzondere, individuele omstandigheden die aanleiding geven om eiseres een verblijfsvergunning op humanitaire gronden toe te kennen. Dit besluit is in rechte vast komen te staan. Ook is niet gebleken dat de medische behandeling die eiseres in Nederland ondergaat, noodzakelijk is om een medische noodsituatie te voorkomen.
20. De rechtbank dient op dit punt te beoordelen of verweerder mocht afzien van het maken van een (nieuwe) beoordeling op grond van artikel 8 EVRM. Voor zover eiseres zich beroept op IB 2023/53, merkt de rechtbank allereerst op dat dit IB is vervallen en per 25 oktober 2023 (dus voor de bestreden beschikking) is vervangen door WI 2023/12. Uit WI 2023/12 volgt dat er een toets aan artikel 8 EVRM zal plaatsvinden bij afwijzing van een verzoek op grond van artikel 64 Vw wanneer er een terugkeerbesluit wordt genomen. Van dit laatste is in het geval van eiseres geen sprake omdat er, zoals terecht door verweerder is opgemerkt, al in februari 2019 een terugkeerbesluit genomen is. Bij het nemen van dit terugkeerbesluit heeft verweerder getoetst aan artikel 8 EVRM. Dit betekent dat verweerder niet gehouden is om opnieuw een beoordeling op grond van artikel 8 EVRM te maken. De rechtbank komt daarom niet toe aan de argumenten die eiseres in dat verband naar voren heeft gebracht.
20. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 3 EVRM
22. Eiseres heeft gesteld dat van gezamenlijke uitzetting kan geen sprake zijn, nu eiseres bij uitzetting naar Iran in een situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM terecht zal komen. Voor haar man geldt dit ten aanzien van Azerbeidzjan. Alvorens uitzetting kan plaatsvinden dient volgens eiseres vastgesteld te worden dat uitzetting niet zal leiden tot strijd met artikel 3 EVRM. Dat is voor eiseres ten aanzien van Iran niet gebeurd, en ten aanzien van haar man is niet getoetst of uitzetting naar Azerbeidzjan leidt tot een situatie in strijd met artikel 3 EVRM. Door middel van het doen van een aanbod door DT&V omzeilt verweerder haar verplichtingen ex artikel 3 EVRM en artikel 4 van het Handvest en de bepalingen van de Terugkeerrichtlijn, aldus eiseres.
22. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit betoog niet slagen, reeds omdat (verweerder heeft kunnen tegenwerpen dat) eiseres niet nader heeft toegelicht en evenmin nader heeft onderbouwd dat zij of haar echtgenoot bij gezamenlijke uitzetting in respectievelijk Iran of Azerbeidzjan terecht zullen komen in een situatie in strijd met artikel 3 EVRM.

Conclusie en gevolgen

24. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres terecht afgewezen als ongegrond. De door eiseres daartegen gerichte beroepsgronden slagen niet. Het beroep is daarmee ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 april 2024

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.