ECLI:NL:RBDHA:2024:7092

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
NL24.16356
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.A. Bouter - Rijksen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak wegens gebrek aan nieuwe elementen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, een Ethiopiër van Oromo afkomst, had eerder een asielaanvraag ingediend die op 17 oktober 2023 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als kennelijk ongegrond was afgewezen. De verzoeker stelde dat hij vanwege zijn etniciteit en zijn sympathie voor het Oromo Liberation Front (OLF) risico loopt bij terugkeer naar Ethiopië. Op 9 april 2024 verklaarde de Staatssecretaris de herhaalde asielaanvraag van verzoeker niet-ontvankelijk, omdat er geen nieuwe elementen of bevindingen waren die een herbeoordeling rechtvaardigden.

De voorzieningenrechter overwoog dat het oordeel voorlopig van aard is en niet bindend voor de rechtbank in een bodemprocedure. De rechter stelde vast dat verzoeker geen nieuwe feiten had aangedragen die niet al in de eerdere asielprocedure waren behandeld. De enkele verwijzing naar een rapport van het UK Home Office uit maart 2022, waarin willekeurige arrestaties van Oromo worden genoemd, werd niet als voldoende nieuw bewijs beschouwd. De rechter concludeerde dat verzoeker zijn stellingen niet had onderbouwd en dat de eerdere afwijzing van de asielaanvraag in rechte vaststond.

Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de overweging dat er geen reden was om aan te nemen dat verzoeker bij terugkeer naar Ethiopië een reëel risico op ernstige schade zou lopen. De uitspraak werd gedaan door mr. G.A. Bouter - Rijksen, in aanwezigheid van griffier mr. B. Tijssen, en werd openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot hoger beroep of verzet.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.16356

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N. van Bremen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 9 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft verzoeker op 19 april 2024 kenbaar gemaakt dat hij op 29 april 2024 om 20:35 uur per vliegtuig (vluchtnummer [vluchtnummer] ) zal worden uitgezet naar Addis Abeba, Ethiopië.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verzoeker is in de gelegenheid gesteld te reageren op het verweerschrift, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een bodemgeding niet.
2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Op grond van 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen. De voorzieningenrechter ziet in dit geval, gelet op de op handen zijnde uitzetting, aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
4. Verzoeker stelt van Ethiopische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]. Hij heeft eerder, op 11 maart 2022, een asielaanvraag ingediend. Daar heeft hij aan ten grondslag gelegd (kort samengevat) dat hij sympathisant is van het Oromo Liberation Front (OLF) en door zijn steun aan het OLF in de negatieve belangstelling is komen te staan van de Ethiopische autoriteiten. Hij is opgepakt en gedetineerd geweest. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 17 oktober 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond. Verzoeker heeft volgens verweerder hierover tegenstrijdige en summiere verklaringen afgelegd. Hij is daarbij Nederland ingereisd met een visum dat is toegekend op basis van zijn werkzaamheden voor Medecins Sans Frontières (Artsen Zonder Grenzen), terwijl verzoeker in het kader van zijn asielaanvraag heeft verklaard dat hij werkzaam is geweest voor het Ministerie van Financiën.
5. Het beroep hiertegen is door deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, bij uitspraak van 16 januari 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:564) ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 22 februari 2024 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van 16 januari 2024 bevestigd. Het besluit van 17 oktober 2023 staat hiermee in rechte vast.
6. Verzoeker heeft vervolgens op 19 april 2024 een herhaalde asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze asielaanvraag bij het bestreden besluit van 9 april 2024 niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) omdat verzoeker geen nieuwe elementen of bevindingen heeft aangevoerd. Verzoeker heeft zich enkel op het standpunt gesteld dat de situatie voor Oromo in Ethiopië is verslechterd, maar hij heeft niet nader onderbouwd dat hij vanwege zijn etniciteit in de negatieve belangstelling zou staan bij de autoriteiten. Bovendien heeft verzoeker volgens verweerder de hier aan de orde zijnde asielaanvraag louter ingediend om zijn terugkeer naar Ethiopië te frustreren.
7. Verzoeker betoogt dat hij behoort tot de Oromo een daarom bij terugkeer naar Ethiopië een risico loopt. Hij verwijst daarbij naar een rapport van het UK Home Office van maart 2022 waaruit volgt dat er sprake is van willekeurige arrestaties en detentie van Oromo, zelfs wanneer zij geen lid zijn van de OLF. Bij terugkeer bestaat er een kans dat hij zal worden ondervraagd en zal worden gedetineerd.
8. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft het beroep van verzoeker geen redelijke kans van slagen. Verweerder heeft zich namelijk op het standpunt mogen stellen dat verzoeker geen nieuwe elementen of bevindingen heeft aangevoerd die niet reeds meegenomen zijn in het – in rechte vaststaande – asielbesluit. Het door verzoeker in beroep aangehaalde rapport dateert namelijk van 2022. De enkele stelling dat uit dit rapport blijkt dat er sprake is van willekeurige arrestaties en detentie van Oromo, is onvoldoende om als nieuw relevant element of bevinding aan te merken. Verzoeker heeft nagelaten om te concretiseren hoe deze bron (maar ook de in de zienswijze aangehaalde bronnen) op hem persoonlijk betrekking hebben. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat verzoeker tijdens het gehoor in het kader van de onderhavige asielaanvraag enkele foto’s heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn werk in Ethiopië. Niet valt in te zien wat hij hiermee wenst te betogen met het oog op het beoordelingskader of er sprake is van nieuwe elementen of bevindingen. Daarnaast heeft hij tijdens het gehoor gewezen op de website van OLF waarop staat dat er mensen zijn opgepakt. Desgevraagd verklaart verzoeker dat hijzelf hier niet op staat vermeld. Hieruit kan dus niet volgen dat verzoeker persoonlijk in de negatieve belangstelling van de Ethiopische autoriteiten staat. Voor het overige heeft verzoeker zijn verklaringen uit de eerdere asielprocedure slechts herhaald. Met de door hem aangehaalde algemene bronnen en herhaling van zijn eerdere verklaringen heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van nieuwe elementen of bevindingen die maken dat verweerder tot de slotsom dient te komen dat eiser vanwege zijn etniciteit moet worden aangemerkt als vluchteling als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag of een reëel risico loopt op ernstige schade. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de asielaanvraag van verzoeker niet-ontvankelijk mogen verklaren.
9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter - Rijksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.B. Tijssen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.