ECLI:NL:RBDHA:2024:7086

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
NL23.14470
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep wegens niet tijdig beslissen op asielaanvraag en afwijzing verzoek om bestuurlijke dwangsom

Op 4 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende een asielaanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Hanna, had beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze volgens eiser niet tijdig had beslist op zijn asielaanvraag van 6 oktober 2022. De rechtbank heeft op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig was.

De rechtbank overwoog dat de verweerder inmiddels een besluit op de aanvraag had genomen, waardoor eiser geen belang meer had bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk was. Daarnaast had eiser verzocht om vaststelling van de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom. De rechtbank wees dit verzoek af, verwijzend naar de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, die sinds 11 juli 2021 van kracht is en waarin is uitgesloten dat er een bestuurlijke dwangsom kan worden verbeurd.

Eiser kreeg echter wel een proceskostenvergoeding toegewezen van € 437,50, omdat de rechtbank oordeelde dat verweerder niet tijdig op de aanvraag had beslist. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verlenging van de beslistermijn door verweerder onverbindend was, waardoor verweerder verplicht was om binnen zes maanden na de asielaanvraag een beslissing te nemen. Eiser had na het verstrijken van deze termijn een geldige ingebrekestelling verstuurd, maar verweerder had pas na het instellen van het beroep een besluit genomen.

De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, wees het verzoek om een bestuurlijke dwangsom af en veroordeelde verweerder tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eiser. De uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechter, in aanwezigheid van mr. T.M.M. Plukaard, griffier, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.14470

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Hanna),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: [naam]).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn asielaanvraag van 6 oktober 2022.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
2. Nu verweerder inmiddels een besluit op de aanvraag heeft genomen, heeft eiser geen belang meer bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep is niet-ontvankelijk.
3. Eiser heeft de rechtbank ook verzocht de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom vast te stellen. Op grond van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet), zoals deze geldt sinds 11 juli 2021, is uitgesloten dat er een bestuurlijke dwangsom kan worden verbeurd. De Afdeling heeft bij uitspraak van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3352, geoordeeld dat de Tijdelijke wet in zoverre rechtmatig is. De rechtbank wijst het verzoek om vaststelling van de bestuurlijke dwangsom dan ook af.
4. Eiser krijgt wel een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Hij stelt namelijk terecht dat verweerder niet tijdig op zijn aanvraag heeft beslist. Weliswaar heeft verweerder de beslistermijn met WBV 2022/22 met negen maanden verlengd, maar deze rechtbank en zittingsplaats heeft bij uitspraak van 11 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:3193, geoordeeld dat WBV 2022/22 onverbindend is. Verweerder moest daarom binnen zes maanden na de asielaanvraag een beslissing nemen. Eiser heeft na het verstrijken van de beslistermijn van zes maanden een geldige ingebrekestelling verstuurd en verweerder heeft pas na het instellen van het beroep een besluit genomen. Verweerder moet de proceskostenvergoeding betalen. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,-, bij een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om een bestuurlijke dwangsom vast te stellen af;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechter, in aanwezigheid van mr. T.M.M. Plukaard, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.