ECLI:NL:RBDHA:2024:7051
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
Op 8 mei 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiser die in beroep ging tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris had dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij België als verantwoordelijk land werd aangewezen voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 26 april 2024 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had aangetoond dat eiser geen procesbelang meer had, ondanks dat eiser op 21 oktober 2023 zijn woonruimte had verlaten en als 'met onbekende bestemming' (MOB) was geregistreerd. De rechtbank concludeerde dat er nog steeds sprake was van procesbelang, omdat er geen bewijs was dat eiser opnieuw MOB was geworden na zijn overplaatsing naar de Intensief Begeleidende Opvang (IBO).
De rechtbank behandelde ook de argumenten van eiser over het recht op een aanvullende zienswijze en de verlenging van de overdrachtstermijn. Eiser betoogde dat hij niet voldoende gelegenheid had gekregen om zijn zienswijze aan te vullen en dat de staatssecretaris de verlenging van de overdrachtstermijn niet had onderbouwd. De rechtbank verwierp deze argumenten en oordeelde dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelde dat er geen aanleiding was voor uitstel.
Daarnaast ging de rechtbank in op het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van België. Eiser voerde aan dat België niet langer als veilig kon worden beschouwd, omdat hij geen toegang had gekregen tot de asielprocedure. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat België nog steeds aan zijn verplichtingen voldoet en dat eiser de mogelijkheid heeft om klachten in te dienen bij de Belgische autoriteiten.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door rechter G.H.W. Bodt, in aanwezigheid van griffier F.E. Brokke.