ECLI:NL:RBDHA:2024:7051

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
NL23.16199
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

Op 8 mei 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiser die in beroep ging tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris had dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij België als verantwoordelijk land werd aangewezen voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 26 april 2024 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had aangetoond dat eiser geen procesbelang meer had, ondanks dat eiser op 21 oktober 2023 zijn woonruimte had verlaten en als 'met onbekende bestemming' (MOB) was geregistreerd. De rechtbank concludeerde dat er nog steeds sprake was van procesbelang, omdat er geen bewijs was dat eiser opnieuw MOB was geworden na zijn overplaatsing naar de Intensief Begeleidende Opvang (IBO).

De rechtbank behandelde ook de argumenten van eiser over het recht op een aanvullende zienswijze en de verlenging van de overdrachtstermijn. Eiser betoogde dat hij niet voldoende gelegenheid had gekregen om zijn zienswijze aan te vullen en dat de staatssecretaris de verlenging van de overdrachtstermijn niet had onderbouwd. De rechtbank verwierp deze argumenten en oordeelde dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelde dat er geen aanleiding was voor uitstel.

Daarnaast ging de rechtbank in op het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van België. Eiser voerde aan dat België niet langer als veilig kon worden beschouwd, omdat hij geen toegang had gekregen tot de asielprocedure. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat België nog steeds aan zijn verplichtingen voldoet en dat eiser de mogelijkheid heeft om klachten in te dienen bij de Belgische autoriteiten.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door rechter G.H.W. Bodt, in aanwezigheid van griffier F.E. Brokke.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16199

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. L.I. Siers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. L.J.M. Rog ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 1 juni 2023 niet in behandeling genomen omdat België verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 26 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet op de zitting verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Besluit tot het niet in behandeling nemen van de aanvraag
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij België een verzoek om terugname gedaan. België heeft dit verzoek op 5 april 2022 aanvaard.
Procesbelang
4. De staatssecretaris stelt zich primair op het standpunt dat eiser niet langer procesbelang heeft bij de onderhavige procedure, aangezien hij met onbekende bestemming (MOB) is vertrokken. Daartoe voert de staatssecretaris aan dat hij de rechtbank op 26 oktober 2023 heeft verzocht te beoordelen of eiser nog procesbelang heeft, omdat eiser op 21 oktober 2023 zelfstandig de woonruimte heeft verlaten. Nadat eiser op 2 april 2024 is overgeplaatst naar de afdeling Intensief Begeleidende Opvang (IBO) is hij op 4 april 2024 weer MOB gegaan.
4.1.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet voldoende heeft onderbouwd dat eiser nog steeds MOB is en om die reden niet langer procesbelang heeft. Het dossier bevat enkel een MOB-melding van 21 oktober 2023. Naar aanleiding van deze MOB-melding heeft de gemachtigde van eiser op 7 november 2023 de rechtbank geïnformeerd dat eiser niet MOB is, maar dat aan hem een vrijheidsbeperkende maatregel is opgelegd, waardoor hij nog altijd procesbelang heeft. Het dossier bevat geen bericht of informatie dat eiser nadien opnieuw MOB is gegaan. Ook blijkt uit het dossier niet dat eiser, na zijn overplaatsing naar de IBO, weer MOB is gegaan. De rechtbank oordeelt om die reden dat er nog steeds sprake is van procesbelang bij eiser.
Uitstel indienen zienswijze
5. Eiser betoogt dat hem de gelegenheid geboden had moeten worden om een aanvullende zienswijze in te dienen. Hiertoe voert eiser aan dat hij in de zienswijze heeft betoogd dat niet is gebleken dat de overdrachtstermijn is verlengd en de staatssecretaris heeft verzocht om, indien de overdrachtstermijn wel is verlengd, de stukken aan eiser toe te zenden en hem een nadere termijn voor het aanvullen van de zienswijze te geven.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat er geen aanleiding is geweest om aan eiser een nadere termijn te verlenen voor het indienen van een aanvullende zienswijze. Hiertoe stelt de staatssecretaris terecht dat eiser binnen de daarvoor gestelde termijn een inhoudelijke zienswijze heeft ingediend. Ook stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat niet is voldaan aan de vereisten in paragraaf C1/2.12 van de Vreemdelingencirculaire 2000 voor het toekennen van uitstel.
Verlenging van de uiterste overdrachtsdatum
6. Eiser voert aan dat de uiterste overdrachtsdatum is verlengd, zonder dat de staatssecretaris hiervoor een onderbouwing heeft gegeven. Om die reden bestrijdt eiser de juistheid van de verlenging van de uiterste overdrachtsdatum.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat het bestreden besluit van 1 juni 2023 een onderbouwing voor de verlenging van de uiterste overdrachtstermijn bevat. Bij het bestreden besluit is ook het bericht over de verlenging van de overdrachtstermijn wegens onderduiken dat door de staatssecretaris op 21 april 2023 naar de Belgische autoriteiten is verstuurd, meegezonden.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel
7. Eiser betoogt dat er ten aanzien van België niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hiertoe voert eiser het volgende aan. Toen eiser in België verbleef heeft hij geen toegang gekregen tot de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Dit komt, volgens eiser, overeen met de door hem aangehaalde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam van 20 februari 2023. [2] Eiser betoogt dat de door de staatssecretaris aangehaalde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen van 23 februari 2023, hier niet aan afdoet. De staatssecretaris heeft een onderzoeksplicht voordat er van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van België kan worden uitgegaan, aldus eiser. De brieven die de staatssecretaris met het besluit heeft meegezonden zorgen er niet voor dat deze onderzoeksplicht vervalt. Uit deze brieven blijkt dat er grote problemen zijn met de asielopvang in België en dat het lang kan duren voordat een vreemdeling toegang krijgt tot de opvang na zijn registratie. Eiser betoogt dat dit niet op hem van toepassing is, omdat hij geen toegang heeft gekregen tot de asielprocedure en dat hierdoor geen recht op opvang is ontstaan. De staatssecretaris moet om die reden onderzoeken of eiser toegang zal krijgen tot de asielprocedure in België, voordat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, aldus eiser.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat voor België nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De autoriteiten van België hebben middels het claimverzoek gegarandeerd om het verzoek om internationale bescherming van eiser in behandeling te nemen. Ook kan eiser klagen bij de (hogere) autoriteiten in België wanneer hij van mening is dat België zich niet houdt aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat hij hiervoor steun vindt in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 maart 2024, [3] waarin de Afdeling heeft overwogen dat er ten aanzien van België nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De Afdeling oordeelt in deze uitspraak dat de tekortkomingen in de opvangvoorzieningen in België niet aangemerkt worden als fundamentele systeemfouten die de bijzondere drempel van zwaarwegendheid bereiken. De staatssecretaris stelt zich verder terecht op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt op welke manier zijn situatie vergelijkbaar is met de situatie waarin door het EHRM “interim measures” zijn getroffen, zoals door eiser is aangevoerd.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E. Brokke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam 20 februari 2023 ECLI:NL:RBDHA:2023:1853.
3.ABRvS 13 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:986.