ECLI:NL:RBDHA:2024:705
Rechtbank Den Haag
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep van een asielzoeker die onbekend is vertrokken
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 januari 2024 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, een asielzoeker, tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had zijn asielaanvraag ingediend, maar deze was door de staatssecretaris afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens was aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 16 januari 2024 zijn zowel eiser als zijn gemachtigde niet verschenen, ondanks dat de gemachtigde op de hoogte was van de zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 10 januari 2024 de opvang heeft verlaten en met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde heeft verklaard dat zij geen adres van eiser heeft en dat zij op 11 januari 2024 nog contact met hem heeft gehad. De rechtbank oordeelt dat het enkel hebben van contact met eiser onvoldoende is om procesbelang aan te nemen, aangezien niet is gebleken dat de gemachtigde weet waar eiser zich bevindt.
De rechtbank concludeert dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op de bescherming in Nederland, wat leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep. Aangezien het beroep niet-ontvankelijk is verklaard, is er geen noodzaak voor een voorlopige voorziening, en wordt ook dit verzoek afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.