ECLI:NL:RBDHA:2024:7045

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
09/097453-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht - Gewelddadige straatroof en opzettelijk bezit van harddrugs door minderjarige

Op 8 mei 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren op [geboortedag 1] 2007, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder gewelddadige straatroof en opzettelijk bezit van harddrugs. De feiten vonden plaats op 13 maart 2023 in Rijswijk en 's-Gravenhage, waar de verdachte samen met anderen een straatroof heeft gepleegd. De aangever, [naam], werd gedwongen om zijn tas af te geven en werd onder bedreiging van geweld gedwongen om geld te pinnen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten de aangever hebben omsingeld, bedreigd en beroofd van zijn bezittingen. Daarnaast is de verdachte op 11 april 2023 betrapt met 30 bolletjes cocaïne, wat leidde tot een aanklacht op basis van de Opiumwet. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 165 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn licht verstandelijke beperking en de noodzaak voor begeleiding en behandeling. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte verplicht is om schadevergoeding te betalen aan de aangever. De rechtbank heeft de voorwaarden voor de voorwaardelijke straf vastgesteld, waaronder een contactverbod met de aangever en verplichte behandeling.

Uitspraak

aRechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/097453-23
Datum uitspraak: 8 mei 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[de verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedag 1] 2007 te [geboorteplaats] , Nederlandse Antillen,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
op dit moment in voorlopige hechtenis verblijvende in Forensisch Centrum [onderzoekscentrum] in [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzitting van 25 april 2024.
De officier van justitie in deze zaak is mr. N.C. Neelis en de advocaat van de verdachte is mr. J. Gravesteijn te Den Haag. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
Feit 1: diefstal met geweld in vereniging, gepleegd op 13 maart 2023 in Rijswijk en/of
’s-Gravenhage tegen [naam] ;
Feit 2: diefstal in vereniging door middel van een valse sleutel, gepleegd op 13 maart 2023 in ’s-Gravenhage tegen [naam] ;
Feit 3: poging tot diefstal in vereniging door middel van een valse sleutel, gepleegd op
13 maart 2023 in ’s-Gravenhage tegen [naam] .
Feit 4: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, gepleegd op 11 april 2023 te ’s-Gravenhage.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding feiten 1, 2 en 3
Op 13 maart 2023 heeft in Rijswijk en Den Haag een straatroof plaatsgevonden. De aangever [naam] (hierna: de aangever) verklaarde bij de politie dat hij die dag vanuit school naar zijn huis in Rijswijk liep. Onderweg kwam de aangever drie jongens tegen, die hem dwongen om te stoppen en die hem aan zijn tas naar de grond trokken. Hierna is de aangever door deze jongens meegenomen naar een nabijgelegen park, waar hij is beroofd van zijn portemonnee. Vervolgens is de aangever gedwongen om geld te pinnen en dit geld aan de jongens te geven. Daarna hebben de jongens de aangever gedwongen met hen mee te gaan naar het centrum van Den Haag, waar in verschillende winkels luxe goederen ten behoeve van de drie jongens zijn betaald met de pinpas van de aangever.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de verdachte, die ter zake van deze straatroof is aangehouden, één van deze drie jongens is geweest.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
Partiële vrijspraak - feit 1
De rechtbank overweegt dat de inhoud van het procesdossier, waaronder de verklaringen van de verdachten, onvoldoende aanwijzingen bevat voor het oordeel dat de verdachte en/of zijn medeverdachte(n) een foto hebben gemaakt van de ID-kaart van de aangever. De aangever heeft weliswaar verklaard dat dit het geval is geweest, maar deze verklaring wordt niet door enig ander bewijsmiddel ondersteund. Dit onderdeel van de tenlastelegging kan daarom niet wettig en overtuigend worden bewezen. De verdachte zal daarom van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
3.5
Partiële vrijspraak - feit 3
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij tezamen en in vereniging, althans alleen, heeft geprobeerd om met de pinpas van de aangever een jas bij de Bijenkorf af te rekenen. De rechtbank overweegt dat op basis van de aangifte en de camerabeelden niet vastgesteld kan worden dat de verdachte en/of zijn medeverdachte(n) de pinpas van aangever in het pinapparaat hebben gestoken en vervolgens de pincode van aangever hebben ingevoerd. Op basis van het procesdossier kan slechts worden vastgesteld dat de jas ter betaling is aangeboden bij de kassa, wat niet gekwalificeerd kan worden als een poging tot diefstal. Dit onderdeel van de tenlastelegging kan daarom niet wettig en overtuigend worden bewezen. De verdachte zal daarom van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
3.6
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor de feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezenverklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023076441, van de politie eenheid Den Haag, district Westland-Delft, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 280).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen met betrekking tot feit 1, 2 en 3:
het proces-verbaal van aangifte van [naam] , opgemaakt op 13 maart 2023 (p. 52-56);
het proces-verbaal van aanvullend verhoor van [naam] , opgemaakt op 18 maart 2023 (p. 91-97), met als bijlage een geschrift, te weten de medische verklaring, opgemaakt op 14 maart 2023 (p. 99);
het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, op 13 april 2023 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier;
het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 1] , opgemaakt op
11 april 2023 (p. 240-252);
het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 24 maart 2023 (p. 148-150);
het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt 1 april 2023 (p. 169-173);
het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 17 maart 2023 (p. 86-90).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen met betrekking tot feit 4:
het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 11 april 2023 (p. 182);
het geschrift, te weten een deskundigenverslag, op 22 juni 2023 opgemaakt en ondertekend door ing. C.M.M. Diever-Heezen, deskundige op het gebied van forensische drugsanalyse (p. 278);
het geschrift, te weten een deskundigenverslag, op 22 juni 2023 opgemaakt en ondertekend door ing. C.M.M. Diever-Heezen, deskundige op het gebied van forensische drugsanalyse (p. 279).
3.7
Bewijsoverweging feiten 1, 2 en 3
De rechtbank acht op basis van de gebruikte bewijsmiddelen, zoals hiervoor opgenomen, in onderling verband en samenhang bezien, de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
3.8
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1. hij op 13 maart 2023 te Rijswijk en 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, geld en een pinpas,
toebehorendeaan [naam] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich
dezewederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [naam] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden
engemakkelijk te maken, door met zijn mededaders
- die [naam] aan te spreken en te omsingelen en in te sluiten en
- die [naam] aan zijn tas en lichaam te trekken en die [naam] te duwen, ten gevolge waarvan die [naam] over de reling van een brug ten val is gekomen en
- een portemonnee met daarin een geldbedrag, een pinpas en een ID-kaart van die [naam] uit zijn zak te pakken en
- tegen die [naam] te zeggen: "pak je telefoon" en "open je Bankieren-app", en de telefoon van die [naam] uit zijn handen te pakken en
- die [naam] met een mes tegen zijn been te slaan en daarbij te zeggen "wil je weten hoe het voelt om deze tegen je hoofd te krijgen?" en
- die [naam] te dwingen geld over te schrijven van zijn spaarrekening naar zijn betaalrekening en zijn pincode te verstrekken, en in te voeren bij betalingen in winkels en
bijgeldautomaten en
- die [naam] gedurende lange tijd te dwingen met verdachte en zijn medeverdachten mee te lopen en diverse malen geld op te nemen en in diverse winkels pinbetalingen te verrichten;
2. hij op 13 maart 2023 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen geldbedragen ter waarde van een paar schoenen van het merk Adidas Yeezy en ter waarde van een paar schoenen van het merk Balenciaga,
toebehorendeaan [naam] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich
dezewederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders
dezeweg te nemen
goederenonder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door
- in schoenenwinkel 3 House schoenen van het merk Adidas Yeezy af te rekenen
met de pinpas van [naam] , tot het gebruik waarvan verdachte en zijn mededaders niet gerechtigd waren, en
- in de winkel Bijenkorf schoenen van het merk Balenciaga af te rekenen met de pinpas van [naam] , tot het gebruik waarvan verdachte en zijn mededaders niet gerechtigd waren;
3. hij op 13 maart 2023 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om
een geldbedragter waarde van een paar schoenen van het merk Balenciaga,
toebehorendeaan [naam] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en dat weg te nemen goed onder hun bereik te brengen door middel van een valse sleutel, te weten een pinpas van [naam] , tot het gebruik waarvan verdachte en zijn mededaders niet gerechtigd waren,
- in de winkel Rode Loper de schoenen ter betaling heeft aangeboden bij de kassa
en vervolgens de pinpas op naam van die [naam] in het pinapparaat heeft gestoken en vervolgens de pincode die hoort bij de pinpas van die [naam] heeft ingevoerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4. hij op 11 april 2023 te 's-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad 30 bolletjes, bevattende cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 170 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd een gedeelte van 90 dagen voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en daarbij een contactverbod met de aangever. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. De officier van justitie heeft daarnaast een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 70 uren, subsidiair 35 dagen jeugddetentie gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat een lange jeugddetentie niet in het belang van de verdachte is. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de oplegging van de bijzondere voorwaarden, meer in het bijzonder de elektronische controle en de avondklok. De verdachte heeft hulp nodig op het pad naar zijn volwassenheid, aldus de raadsman.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het rapport en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feitenOp 13 maart 2023 heeft de verdachte zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan een straatroof. De verdachten hebben het slachtoffer aangesproken, omsingeld en ingesloten, waarna hij na enig duw- en trekwerk ten val is gekomen. Vervolgens is het slachtoffer beroofd van zijn portemonnee en werd hij onder bedreiging van een mes gedwongen om te pinnen bij geldautomaten en in winkels. Dergelijke straatroven zijn zeer ernstig en veroorzaken sterke gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen en bij de slachtoffers in het bijzonder. Bovendien geven zij blijk van een gebrek aan respect voor andermans eigendommen. Het is verder een feit van algemene bekendheid dat dergelijke feiten voor de slachtoffers vaak vergaande nadelige psychische gevolgen hebben.
Uit de slachtofferverklaring, die door de advocaat van het slachtoffer ter zitting is voorgedragen, blijkt dat hier bij het slachtoffer ook sprake van is. Hij ondervindt nog steeds veel last van de gebeurtenis; hij is in behandeling bij een psycholoog, heeft weinig energie en voelt zich niet veilig op straat. Dat de verdachte aan deze ingrijpende gevolgen volledig voorbij is gegaan, rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Verder zijn bij de verdachte na zijn aanhouding voor voornoemde feiten 30 bolletjes cocaïne aangetroffen. Het is algemeen bekend dat harddrugs als cocaïne een ernstige bedreiging vormen voor de volksgezondheid, aangezien deze stof verslavend is en regelmatig gebruik ervan gewoonlijk schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich brengt. De handel erin gaat bovendien vaak gepaard met zware criminaliteit en zorgt ook bij degenen die hier niets mee te maken hebben voor gevoelens van onveiligheid. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij aan deze drugscriminaliteit een bijdrage heeft geleverd.
De rechtbank weegt voorts mee dat verdachte, terwijl hij werd verdacht van ernstige feiten, ervoor heeft gekozen zich voornamelijk op zijn zwijgrecht te beroepen en dat hij aldus geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 14 maart 2024. In 2022 is aan de verdachte door het openbaar ministerie een transactie opgelegd wegens winkeldiefstal en steekwapenbezit. Dit gegeven weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad van 19 april 2024 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige M.S. van der Bom ter zitting is gegeven. Deze rapportage ziet op de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten. Daaruit volgt - kort samengevat - dat de verdachte zich binnen de justitiële jeugdinrichting houdt aan de aangeboden structuur, dat hij naar behoren functioneert en niet blowt. De verdachte heeft een licht verstandelijke beperking en heeft moeite om zijn emoties op een goede manier te uiten. De verdachte is gebaat bij een voorspelbare bekende omgeving met afspraken en uitleg. De kans op herhaling wordt ingeschat als gemiddeld tot hoog. Het is onduidelijk welke invloed het drugsgebruik van de verdachte op zijn gedrag heeft. De problematiek van de verdachte kan worden behandeld door Topzorg van De Waag. Vanaf 13 mei 2024 kan de verdachte starten met dit intensieve behandelprogramma. De Raad adviseert om aan de verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen tot en met 12 mei 2024 en daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De bewezenverklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen, te weten de bescherming van het vermogen, in grote mate overeenkomt.
De rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Verder overweegt de rechtbank dat zij ernaar heeft gestreefd de op te leggen straf voor zover mogelijk zo veel mogelijk in lijn te brengen met de straffen die worden opgelegd in de zaken van de medeverdachten.
Ten slotte houdt de rechtbank er rekening mee dat de verdachte meerdere keren zijn schorsende voorwaarden heeft overtreden, maar ook dat hij erg jong (15 jaar oud) was ten tijde van het plegen van de strafbare feiten.
Gelet op de aard, de ernst en het aantal bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder de verdachte deze feiten heeft gepleegd, vindt de rechtbank een jeugddetentie passend. De rechtbank ziet aanleiding om een gedeelte van de jeugddetentie voorwaardelijk op te leggen. De verdachte is niet eerder veroordeeld en verblijft inmiddels al geruime tijd in voorlopige hechtenis. Niettemin is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke straf nog steeds kan dienen als stok achter de deur om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Door aan dit voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden te verbinden, kan de verdachte zich met behulp van toezicht, begeleiding en behandeling zo gunstig mogelijk verder ontwikkelen.
Alles overziend acht de rechtbank jeugddetentie voor de duur van 165 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. De rechtbank zal 90 dagen van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren en de daaraan door de Raad geadviseerde voorwaarden verbinden en een contactverbod met de aangever en de medeverdachten.
Gelet op de aard en ernst van de feiten en de omvang van de onvoorwaardelijk op te leggen jeugddetentie ziet de rechtbank geen aanleiding om daarnaast, zoals gevorderd door de officier van justitie, een werkstraf op te leggen.
Dadelijke uitvoerbaarheidDe verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten diefstal met geweld in vereniging. Gelet op de ernst van de feiten en de rapportage van de Raad, waaruit naar voren komt dat het recidiverisico als gemiddeld tot hoog wordt ingeschat en het noodzakelijk geachte intensieve behandelingstraject van De Waag nog niet is gestart, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[naam] , ter zitting bijgestaan door mr. R.N. Baldew, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert een vergoeding van schade van een bedrag van € 6.721,89, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op
€ 4.721,89 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijke veroordeling verzocht.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank ten aanzien van de materiële schade verzocht om kritisch te kijken naar de door de benadeelde partij opgevoerde kostenposten. Verder heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de immateriële schade onvoldoende is onderbouwd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten, ter grootte van € 4.247,71. Dit zal hieronder worden toegelicht.
De gevorderde schadevergoeding is genoegzaam onderbouwd voor zover deze ziet op de jas (€ 199,00), de rugzak (€ 79,95), de broek (€ 49,95), de schoenen (€ 100,00), de pinbetalingen (€ 1.680,00), het contant geld (€ 35,00), de kosten van het Basic-Fit-abonnement (€ 189,93) en het gederfd loon (€ 1.913,88) zodat deze zullen worden toegewezen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de Basic-Fit abonnementskosten dat uit de vordering blijkt dat de benadeelde partij sinds de bewezenverklaarde feiten tot en met september 2023 geen gebruik meer heeft gemaakt van zijn sportschoolabonnement. Deze kostenpost zal daarom worden toegewezen. Ten aanzien van het gederfd loon constateert de rechtbank dat uit de bij de vordering overgelegde jaaropgave van de benadeelde partij blijkt dat het bruto- en nettosalaris van de benadeelde partij gelijk zijn aan elkaar. Deze post zal daarom eveneens worden toegewezen.
Ten aanzien van de Apple AirPods overweegt de rechtbank dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van rechtstreeks uit de bewezen verklaarde feiten voortvloeiende schade. De rechtbank zal de vordering daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren. Ten aanzien van de kostenpost ‘’kostenvervoer naar school, ggz’’ is de rechtbank van oordeel dat de beoordeling daarvan, gelet ook op de wijze van onderbouwing, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en dat de vordering in zoverre daarom eveneens niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, en op de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade op een bedrag van € 1.500,00. Voor het resterende deel van de vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Geen hoofdelijkheid
De verdachte is samen met zijn medeverdachten verplicht de schade van de benadeelde partij te vergoeden. In dit verband is relevant dat één van de medeverdachten 13 jaar oud was ten tijde van het plegen van het strafbare feit. Op voet van het bepaalde in artikel 51g lid 4 van het Wetboek van Strafvordering wordt de vordering jegens die verdachte geacht te zijn ingediend tegen diens ouder(s). Aan de ouder(s) van die verdachte kan evenwel geen schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd. Aan de verdachte wordt deze maatregel wel opgelegd, evenals -bij separaat vonnis van heden- aan de andere medeverdachte. De rechtbank ziet in die omstandigheid aanleiding om de vordering van de benadeelde partij niet hoofdelijk toe te wijzen, maar het schadebedrag evenredig over de drie verdachten te verdelen.
Conclusie
De verdachte zal, gelet op de verdeling zoals hiervoor overwogen, een derde gedeelte van de toegewezen materiële en immateriële schadevergoeding (€ 1.915,90) moeten betalen aan de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 maart 2023.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover het slachtoffer aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.915,90, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 maart 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
  • 36f, 45, 55, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.8 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
ten aanzien van feit 1, 2 en 3:
eendaadse samenloop van
diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
diefstal door twee of meer verenigde personen, terwijl de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels
en
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, terwijl de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
ten aanzien van feit 4:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straf
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
165 (HONDERDVIJFENZESTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie, groot
90 (NEGENTIG) DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, die
2 (TWEE) jarenis, houdt aan de volgende voorwaarden:
1. dat hij zich voor het einde van die proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
2. dat hij zich gedurende de proeftijd meldt bij William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
3. dat hij zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van De Waag in de vorm van het intensieve behandelprogramma Topzorg;
4. dat hij gedurende maximaal 6 (ZES) maanden van de proeftijd tussen 20:00 uur en 07:00 uur aanwezig zal zijn op het adres [adres] , [postcode] ’ [woonplaats] , dan wel een opvolgend adres indien de verblijfplaats van de veroordeelde gedurende deze periode wijzigt, tenzij onder begeleiding van een door de jeugdreclassering goedgekeurde volwassene en waar van de tijdstippen kan worden afgeweken in overleg met de jeugdreclassering, zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
5. dat hij gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect en ook niet via sociale media - contact zal opnemen, zoeken of hebben met de aangever:
- [naam] , geboren op [geboortedag 2] 2006;
en met de medeverdachten:
  • [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedag 3] 2008;
  • [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag 4] 2009;
6. dat hij gedurende de proeftijd meewerkt aan de begeleiding door een coach, en zich houdt aan de afspraken die daarbij met hem worden gemaakt;
7. dat hij gedurende de proeftijd onderwijs volgt of een andere zinvolle en door de jeugdreclassering goedgekeurde dagbesteding heeft;
geeft opdracht aan William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen;
beveelt dat de bovengenoemde voorwaarden en het - op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht - uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 1.915,90,bestaande uit € 1.415,90 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 13 maart 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam] ;
bepaalt dat de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade voor het overige
niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.915,90, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 maart 2023 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [naam] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 0 dagen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.J. Bouwman, kinderrechter, voorzitter,
mr. E.E. Schotte, kinderrechter,
en mr. M.H. Rochat, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.P.M. van der Hoorn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 mei 2024.