In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door mr. E.P.A. Zwart, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvraag is op 14 september 2022 ingediend, en de Staatssecretaris had uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag moeten beslissen. Deze termijn is echter met negen maanden verlengd op basis van de WBV 2022/22. Eiseres heeft de Staatssecretaris op 3 januari 2024 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van het beroep. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de Staatssecretaris niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig is. De rechtbank heeft de Staatssecretaris een termijn van acht weken gegeven om een nader gehoor af te nemen en vervolgens binnen acht weken daarna een besluit op de aanvraag bekend te maken. Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, die het 8+8-wekenmodel passend achtte in dergelijke gevallen.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de Staatssecretaris een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiseres heeft ook recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 437,50. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het niet tijdig nemen van een besluit vernietigd.