In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een Wajong-aanvraag door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser, vertegenwoordigd door mr. H.S. Huisman, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar deze was laattijdig ingediend. De rechtbank had eerder op 28 november 2023 een tussenuitspraak gedaan waarin een motiveringsgebrek in het besluit van het Uwv werd vastgesteld. Het Uwv kreeg de gelegenheid om dit gebrek te herstellen. In reactie op de tussenuitspraak heeft het Uwv een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend, waar eiser op heeft gereageerd.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het Uwv het geconstateerde gebrek afdoende heeft hersteld. De rechtbank oordeelde dat de medische en arbeidsdeskundige componenten van het bestreden besluit op goede gronden berusten. Eiser is er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat hij op zijn zeventien- en achttiende levensjaar door ziekte of gebrek duurzaam geen arbeidsvermogen had. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat de redelijke termijn niet was overschreden. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.187,50 en moet het Uwv het betaalde griffierecht van € 50,- vergoeden.