ECLI:NL:RBDHA:2024:7035

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
09/086794-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht - Gewelddadige straatroof en mishandeling van klasgenoot met bewezenverklaring eendaadse samenloop van diefstal met geweld in vereniging en mishandeling

Op 8 mei 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een 14-jarige verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan een gewelddadige straatroof en mishandeling. De feiten vonden plaats op 13 maart 2023, toen de verdachte samen met anderen een klasgenoot, [naam 1], beroofde in Rijswijk en Den Haag. De aangever werd gedwongen om zijn tas af te geven, waarna hij onder bedreiging van geweld en met een mes werd gedwongen om geld te pinnen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten de aangever hebben omsingeld, hem hebben geduwd en met geweld hebben gedreigd. De verdachte is ook schuldig bevonden aan de mishandeling van een klasgenoot, [naam 2], op 12 september 2023. De rechtbank heeft de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar verklaard en hem een jeugddetentie opgelegd van 134 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden. Daarnaast is een werkstraf van 40 uren opgelegd. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het advies van deskundigen. De verdachte is veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [naam 1], ter hoogte van € 1.915,90, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 09/086794-23 en 09/045689-24 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 8 mei 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaken tegen de verdachte:
[de verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedag 1] 2008 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] ’ [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzitting van 25 april 2024.
De officier van justitie in deze zaak is mr. N.C. Neelis en de advocaat van de verdachte is mr. L. Windhorst te Den Haag. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
Dagvaarding I (09/086794-23)
Feit 1: diefstal met geweld in vereniging, gepleegd op 13 maart 2023 in Rijswijk en/of
’s-Gravenhage tegen [naam 1] ;
Feit 2: diefstal in vereniging door middel van een valse sleutel, gepleegd op 13 maart 2023 in ’s-Gravenhage tegen [naam 1] ;
Feit 3: poging tot diefstal in vereniging door middel van een valse sleutel, gepleegd op
13 maart 2023 in ’s-Gravenhage tegen [naam 1] .
Dagvaarding II (09/045689-24)
Mishandeling, gepleegd op 12 september 2023 in ’s-Gravenhage tegen [naam 2] .

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding dagvaarding I
Op 13 maart 2023 heeft in Rijswijk en Den Haag een straatroof plaatsgevonden. De aangever [naam 1] (hierna: de aangever) verklaarde bij de politie dat hij die dag vanuit school naar zijn huis in Rijswijk liep. Onderweg kwam de aangever drie jongens tegen, die hem dwongen om te stoppen en die hem aan zijn tas naar de grond trokken. Hierna is de aangever door deze jongens meegenomen naar een nabijgelegen park, waar hij is beroofd van zijn portemonnee. Vervolgens is de aangever gedwongen om geld te pinnen en dit geld aan de jongens te geven. Daarna hebben de jongens de aangever gedwongen met hen mee te gaan naar het centrum van Den Haag, waar in verschillende winkels luxe goederen ten behoeve van de drie jongens zijn betaald met de pinpas van de aangever.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de verdachte, die ter zake van deze straatroof is aangehouden, één van deze drie jongens is geweest.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de bewezenverklaring.
3.4
Partiële vrijspraak dagvaarding I - feit 1
De rechtbank overweegt dat inhoud van het procesdossier, waaronder de verklaringen van de verdachten, onvoldoende aanwijzingen bevat voor het oordeel dat de verdachte en/of zijn medeverdachte(n) een foto hebben gemaakt van de ID-kaart van de aangever. De aangever heeft weliswaar verklaard dat dit het geval is geweest, maar deze verklaring wordt niet door enig ander bewijsmiddel bevestigd. Dit onderdeel van de tenlastelegging kan daarom niet wettig en overtuigend worden bewezen. De verdachte zal daarom van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
3.5
Partiële vrijspraak dagvaarding I - feit 3
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij tezamen en in vereniging, althans alleen, heeft geprobeerd om met de pinpas van de aangever een jas bij de Bijenkorf af te rekenen. De rechtbank overweegt dat op basis van de aangifte en de camerabeelden niet vastgesteld kan worden dat de verdachte en/of zijn medeverdachte(n) de pinpas van aangever in het pinapparaat hebben gestoken en vervolgens de pincode van aangever hebben ingevoerd. Op basis van het procesdossier kan slechts worden vastgesteld dat de jas ter betaling is aangeboden bij de kassa, wat niet gekwalificeerd kan worden als een poging tot diefstal. Dit onderdeel van de tenlastelegging kan daarom niet wettig en overtuigend worden bewezen. De verdachte zal daarom van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
3.6
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor de bewezenverklaring van het bij dagvaarding II ten laste gelegde feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezenverklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023297485, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 24). De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
het proces-verbaal van aangifte van [naam 2] , opgemaakt op 22 september 2023 (p. 5-12);
de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 25 april 2024.
Ten aanzien van dagvaarding I heeft de rechtbank in bijlage II de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
3.7
Bewijsoverweging dagvaarding I
De rechtbank acht op basis van de gebruikte bewijsmiddelen, zoals opgenomen in bijlage II, in onderling verband en samenhang bezien, de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
3.8
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
ten aanzien van dagvaarding I
1. hij op 13 maart 2023 te Rijswijk en 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, geld en een pinpas,
toebehorendeaan [naam 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich
dezewederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [naam 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden
engemakkelijk te maken, door met zijn mededaders
- die [naam 1] aan te spreken en te omsingelen en in te sluiten en
- die [naam 1] aan zijn tas en lichaam te trekken en die [naam 1] te duwen, ten gevolge waarvan die [naam 1] over de reling van een brug ten val is gekomen en
- een portemonnee met daarin een geldbedrag, een pinpas en een ID-kaart van die [naam 1] uit zijn zak te pakken en
- tegen die [naam 1] te zeggen: "pak je telefoon" en "open je Bankieren-app", en de telefoon van die [naam 1] uit zijn handen te pakken en
- die [naam 1] met een mes tegen zijn been te slaan en daarbij te zeggen "wil je weten hoe het voelt om deze tegen je hoofd te krijgen?" en
- die [naam 1] te dwingen geld over te schrijven van zijn spaarrekening naar zijn betaalrekening en zijn pincode te verstrekken, en in te voeren bij betalingen in winkels en
bijgeldautomaten en
- die [naam 1] gedurende lange tijd te dwingen met verdachte en zijn medeverdachten mee te lopen en diverse malen geld op te nemen en in diverse winkels pinbetalingen te verrichten;
2. hij op 13 maart 2023 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen geldbedragen ter waarde van een paar schoenen van het merk Adidas Yeezy en ter waarde van een paar schoenen van het merk Balenciaga,
toebehorendeaan [naam 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich
dezewederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders
dezeweg te nemen
goederenonder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door
- in schoenenwinkel 3 House schoenen van het merk Adidas Yeezy af te rekenen
met de pinpas van [naam 1] , tot het gebruik waarvan verdachte en zijn mededaders niet gerechtigd waren, en
- in de winkel Bijenkorf schoenen van het merk Balenciaga af te rekenen met de pinpas van [naam 1] , tot het gebruik waarvan verdachte en zijn mededaders niet gerechtigd waren;
3. hij op 13 maart 2023 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om
een geldbedragter waarde van een paar schoenen van het merk Balenciaga,
toebehorendeaan [naam 1] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en dat weg te nemen goed onder hun bereik te brengen door middel van een valse sleutel, te weten een pinpas van [naam 1] , tot het gebruik waarvan verdachte en zijn mededaders niet gerechtigd waren,
- in de winkel Rode Loper de schoenen ter betaling heeft aangeboden bij de kassa
en vervolgens de pinpas op naam van die [naam 1] in het pinapparaat heeft gestoken en vervolgens de pincode die hoort bij de pinpas van die [naam 1] heeft ingevoerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van dagvaarding II
hij op 12 september 2023 te ’s-Gravenhage [naam 2] heeft mishandeld door die Volger met zijn hand tegen het gezicht te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte - rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte - wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 134 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd een gedeelte van 90 dagen voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. De officier van justitie heeft daarnaast een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte is door de deskundige verminderd toerekeningsvatbaar verklaard. Ten aanzien van de strafoplegging heeft de raadsvrouw verzocht aan de verdachte een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest op te leggen. Daarnaast heeft de raadsvrouw bepleit om, indien de rechtbank een aanvullende straf noodzakelijk acht, een lange werkstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
Op 13 maart 2023 heeft de verdachte zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan een straatroof. De verdachten hebben het slachtoffer aangesproken, omsingeld en ingesloten, waarna hij na enig duw- en trekwerk ten val is gekomen. Vervolgens is het slachtoffer beroofd van zijn portemonnee en onder bedreiging van een mes -waarmee hij ook geslagen is- gedwongen om te pinnen bij geldautomaten en in winkels. Dergelijke straatroven zijn zeer ernstig en veroorzaken sterke gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen en bij de slachtoffers in het bijzonder. Bovendien geven zij blijk van een gebrek aan respect voor andermans eigendommen. Het is verder een feit van algemene bekendheid dat dergelijke geweldsfeiten voor de slachtoffers vaak vergaande nadelige psychische gevolgen hebben. Uit de slachtofferverklaring, die door de advocaat van het slachtoffer ter zitting is voorgedragen, blijkt dat hier bij het slachtoffer ook sprake van is. Hij ondervindt nog steeds veel last van de gebeurtenis; hij is in behandeling bij een psycholoog, heeft weinig energie en voelt zich niet veilig op straat. Dat de verdachte aan deze ingrijpende gevolgen volledig voorbij is gegaan, rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Verder heeft de verdachte zich op school schuldig gemaakt aan mishandeling van een klasgenoot. Hij heeft het slachtoffer met zijn vlakke hand in het gezicht geslagen en hem daarmee een bloedneus en een snee op zijn gezicht bezorgd. Alleen door het snelle ingrijpen van een docente is het gebleven bij één klap. De verdachte heeft hiermee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en bij hem pijn en letsel veroorzaakt.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 14 maart 2024. Hieruit is onder meer gebleken dat de verdachte op 30 maart 2023 tweemaal bij strafbeschikking een werkstraf opgelegd heeft gekregen. Daarom is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van toepassing. Verder weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee dat hij zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis inzake dagvaarding I opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage van 15 september 2023, opgesteld door drs. E. Vlieg, orthopedagoog/gezondheidszorgpsycholoog. Deze rapportage ziet op de bij dagvaarding I bewezenverklaarde feiten. Uit deze rapportage volgt - samengevat weergegeven - dat bij de verdachte sprake is van ADHD en een andere gespecificeerde gedragsstoornis. Die stoornis uit zich in kenmerken van een oppositioneel opstandige stoornis en van een norm-overschrijdende stoornis in het gedrag. Daarnaast is sprake van een ontwikkelingsachterstand in sociaal-emotioneel opzicht. De gewetensontwikkeling van de verdachte is verstoord. Deze problematiek werkt door in het bewezenverklaarde en de verdachte kan daarom niet geheel verantwoordelijk worden gehouden voor de bewezenverklaarde feiten. De deskundige heeft geadviseerd om het bewezenverklaarde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Er is sprake van een matig tot hoog recidiverisico. De belangrijkste risicofactoren worden gevormd door de stoornissen en de gevolgen hiervan, zoals een sterk verhoogde impulsiviteit, een verstoorde gewetensontwikkeling en een beperkt empathisch vermogen. Daarbij dragen het gebrekkige zelfinzicht van de verdachte en zijn probleembesef niet bij aan het verminderen van recidive, aangezien hij daardoor moeilijk hulp zal accepteren. De beschermende factoren, zoals het adequate pedagogische klimaat bij de grootouders, zorgen ervoor dat de risicofactoren deels worden gecompenseerd. Hierbij is het van belang dat er overeenstemming komt tussen de opvoedsystemen rondom de verdachte, zodat het recidivegevaar zal worden verminderd. Daarvoor is systeembegeleiding noodzakelijk. Op basis van de geschetste factoren en omstandigheden is de deskundige van mening dat de verdachte bij zijn grootouders dient te verblijven, dat systeembegeleiding moet worden ingezet en dat hem een individueel hulpaanbod moet worden geboden. Hierbij wordt gedacht aan trainingen op het gebied van emotieregulatie, empathie en delictpreventie.
De rechtbank volgt de conclusie van de deskundige ten aanzien van de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en houdt hier rekening mee bij de op te leggen straf.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van de Raad van 26 februari 2024 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige M.S. van der Bom ter zitting is gegeven. Ook deze rapportage ziet op de bij dagvaarding I bewezenverklaarde feiten. De Raad onderschrijft de adviezen uit de Pro Justitia-rapportage en vindt een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden aangewezen. De Raad heeft veel zorgen over de verdachte. De verdachte is meerdere keren met politie en justitie in aanraking gekomen. Het recidiverisico wordt hoog ingeschat. Er is bij de verdachte sprake van zeer impulsief gedrag, waar hij zelf weinig zicht en invloed op heeft. Hierdoor lukt het hem tot op heden niet om onderwijs te volgen. De verdachte heeft vaardigheidstekorten en moet leren hoe hij zijn agressie kan beheersen. Ook zijn er zorgen over contacten met antisociale jongeren. De Raad vindt het van belang dat de verdachte intensieve hulpverlening krijgt voor zijn problematiek. Ook moeten zijn vaardigheden worden vergroot. Daarbij is het nodig dat zijn omgeving wordt toegerust om hem de regels en structuur te bieden die hij nodig heeft.
Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van Jeugdbescherming west van 17 april 2024 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige M.C.J. van Kolck ter zitting is gegeven. Daaruit volgt - kort samengevat - dat de verdachte zich onvoldoende heeft gehouden aan de schorsingsvoorwaarden. Sinds januari 2024 woont de verdachte weer bij de moeder, nadat hij een periode bij zijn grootvader heeft gewoond. Bij de moeder gaat de verdachte veel zijn eigen gang, de moeder heeft weinig grip op hem en is er nauwelijks zicht op waar hij zich bevindt en met wie hij omgaat. Er zijn grote zorgen over het sociale netwerk van de verdachte. Op 16 januari 2024 is gestart met systeemtherapie, waarbij inmiddels - na een moeizame start - zowel de vader als de moeder betrokken zijn. De grootvader was aanvankelijk ook betrokken, maar is recentelijk gestopt met deelname aan de systeemtherapie. Er is meermaals overwogen om de verdachte terug te melden, maar omdat de systeemtherapie door een eventuele terugmelding zou worden belemmerd, is er voor gekozen terugmelding achterwege te laten.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot de bij dagvaarding I onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, Sr. De bewezenverklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen, te weten de bescherming van het vermogen, in grote mate overeenkomt.
De rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Ook houdt de rechtbank, zoals eerder overwogen, rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. De rechtbank overweegt verder dat zij ernaar heeft gestreefd de op te leggen straf voor zover mogelijk zo veel mogelijk in lijn te brengen met de straffen die worden opgelegd in de zaken van de medeverdachten.
Verder weegt de rechtbank bij de bepaling van de strafmaat mee dat de verdachte bij de straatroof een leidende rol heeft gehad en dat hij nadien, ook ter zitting, geen verantwoordelijkheid heeft willen nemen voor wat hij heeft gedaan. Ook weegt mee dat de verdachte zich niet steeds aan de hem opgelegde voorwaarden heeft gehouden, waarbij terugmelding uitsluitend achterwege is gebleven om de systeemtherapie kans van slagen te bieden, en dat de verdachte gedurende de schorsing van zijn voorlopige hechtenis opnieuw een strafbaar feit heeft gepleegd. In het voordeel van de verdachte weegt de rechtbank ook mee dat hij erg jong, namelijk 14 jaar oud, was ten tijde van het plegen van de strafbare feiten.
Gelet op de aard, de ernst en het aantal bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder de verdachte deze feiten heeft gepleegd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van jeugddetentie. Alles overziend vindt de rechtbank jeugddetentie voor de duur van 134 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. De rechtbank zal 90 dagen van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren en daaraan door de Raad geadviseerde voorwaarden verbinden. Het voorwaardelijk strafdeel dient de verdachte ervan te weerhouden om zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte om zo de kans op recidive terug te dringen. Ten aanzien van de bijzondere voorwaarde betreffende het MST-traject vindt de rechtbank het belangrijk erop te wijzen dat een eventuele terugmelding slechts aan de orde kan zijn indien en voor zover de verdachte zèlf zich niet zal houden aan deze voorwaarde. Van eventuele haperingen in deelname door andere familieleden zal de verdachte geen nadelige gevolgen binnen het voorwaardentoezicht mogen ondervinden.
De rechtbank vindt dus niet dat de verdachte terug moet naar de JJI, maar vindt wel dat - gezien de ernst van de feiten - een nog uit te voeren onvoorwaardelijke straf op zijn plaats is. Daarom zal de rechtbank de verdachte ook een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, opleggen voor de duur van 40 uren, bij niet voldoen te vervangen door 20 dagen jeugddetentie. Hierbij heeft de rechtbank enerzijds meegewogen dat de deskundigen ter zitting hebben verklaard dat de verdachte onvoldoende in staat is om een lange werkstraf uit te voeren en anderzijds meegewogen dat een nog uit te voeren onvoorwaardelijke straf in reële verhouding moet staan tot de ernst van en zijn aandeel in de gepleegde feiten. Die afweging leidt tot een lagere werkstraf dan door de officier van justitie geëist.
Dadelijke uitvoerbaarheidDe verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten diefstal met geweld in vereniging. Uit de rapportages van de psycholoog, de Raad en de jeugdreclassering blijkt dat het recidiverisico matig tot hoog wordt ingeschat, het noodzakelijk geachte hulpverleningstraject nog niet (volledig) is gestart en dat de verdachte gedurende de schorsing van zijn voorlopige hechtenis opnieuw een strafbaar feit heeft gepleegd. Gelet op de ernst van de feiten en het hiervoor overwogene, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarbij weegt de rechtbank in het bijzonder mee dat de verdachte momenteel niet meer bij zijn grootvader woont en werkt, wat volgens de deskundige van de Raad een (nog) hoger recidive risico oplevert. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[naam 1] , ter zitting bijgestaan door mr. R.N. Baldew, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert een vergoeding van schade van een bedrag van € 6.721,89, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op
€ 4.721,89 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijke veroordeling verzocht.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij gematigd moet worden ten aanzien van de immateriële schade, vanwege de mate van eigen schuld aan de zijde van de aangever. Ten aanzien van de materiële schade heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de bij dagvaarding I bewezenverklaarde feiten, ter grootte van € 4.247,71. Dit wordt hieronder toegelicht.
De gevorderde schadevergoeding is genoegzaam onderbouwd voor zover deze ziet op de jas (€ 199,00), de rugzak (€ 79,95), de broek (€ 49,95), de schoenen (€ 100,00), de pinbetalingen (€ 1.680,00), het contant geld (€ 35,00), de kosten van het Basic-Fit-abonnement (€ 189,93) en het gederfd loon (€ 1.913,88) zodat deze zullen worden toegewezen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de Basic-Fit abonnementskosten dat uit de vordering blijkt dat de benadeelde partij sinds de bewezenverklaarde feiten tot en met september 2023 geen gebruik meer heeft gemaakt van zijn sportschoolabonnement. Deze kostenpost zal daarom worden toegewezen. Ten aanzien van het gederfd loon constateert de rechtbank dat uit de bij de vordering overgelegde jaaropgave van de benadeelde partij blijkt dat het bruto- en nettosalaris van de benadeelde partij gelijk zijn aan elkaar. Deze post zal daarom eveneens worden toegewezen.
Ten aanzien van de Apple AirPods kan niet worden vastgesteld dat sprake is van rechtstreeks uit de bewezen verklaarde feiten voortvloeiende schade. De rechtbank zal de vordering daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren. Ten aanzien van de kostenpost ‘’kosten vervoer naar school, ggz’’ is de rechtbank van oordeel dat de beoordeling daarvan, gelet ook op de wijze van onderbouwing, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en dat de vordering daarom in zoverre eveneens niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door de bij dagvaarding I bewezenverklaarde feiten. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat de vordering moet worden gematigd vanwege de mate van eigen schuld aan de zijde van de aangever. Naar het oordeel van de rechtbank was er bij de confrontatie bij de fietsbrug in Rijswijk geen sprake van eigen schuld bij de aangever. De verdachte en de medeverdachten zijn immers zelf op de aangever afgekomen. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, en op de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade tot op heden op een bedrag van € 1.500,00. Voor het resterende deel van de vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Geen hoofdelijkheid
De verdachte is samen met zijn medeverdachten verplicht de schade van de benadeelde partij te vergoeden. In dit verband is relevant dat één van de medeverdachten 13 jaar oud was ten tijde van het plegen van het strafbare feit. Op voet van het bepaalde in artikel 51g lid 4 van het Wetboek van Strafvordering wordt de vordering jegens die verdachte geacht te zijn ingediend tegen diens ouder(s). Aan de ouder(s) van die verdachte kan evenwel geen schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd. Aan de verdachte wordt deze maatregel wel opgelegd, evenals - bij separaat vonnis van heden - aan de andere medeverdachte. De rechtbank ziet in die omstandigheid aanleiding om de vordering van de benadeelde partij niet hoofdelijk toe te wijzen, maar het schadebedrag evenredig over de drie verdachten te verdelen.
Conclusie
De verdachte zal, gelet op de verdeling zoals hiervoor overwogen, een derde gedeelte van de toegewezen materiële en immateriële schadevergoeding (€ 1.915,90) moeten betalen aan de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 maart 2023.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de bij dagvaarding I (09/086794-23) bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover het slachtoffer aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.915,90, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 maart 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf zijn gegrond op de artikelen:
36f, 45, 55, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 300, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1, 2 en 3 (09/086794-23) ten laste gelegde feiten en het bij dagvaarding II (09/045689-24) ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.8 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
ten aanzien van dagvaarding I (09/086794-23)
ten aanzien van feit 1, 2 en 3:
eendaadse samenloop van
diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
diefstal door twee of meer verenigde personen, terwijl de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels
en
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, terwijl de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
ten aanzien van dagvaarding II (09/045689-24):
mishandeling;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straf
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
134 (HONDERDVIERENDERTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie, groot
90 (NEGENTIG) DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, die
2 (TWEE) jarenis, houdt aan de volgende voorwaarden:
1. dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
2. dat hij zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van De Viersprong in de vorm van een MST-traject;
3. dat hij zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van De Waag in de vorm van een individueel behandeltraject;
4. dat hij gedurende maximaal 6 (ZES) maanden van de proeftijd tussen 20:00 uur en 07:00 uur aanwezig zal zijn op het adres [adres] , [postcode] ’s-Gravenhage, dan wel een opvolgend adres indien de verblijfplaats van de veroordeelde gedurende deze periode wijzigt, tenzij onder begeleiding van een door de jeugdreclassering goedgekeurde volwassene en waar van de tijdstippen kan worden afgeweken in overleg met de jeugdreclassering, zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
5. dat hij gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect en ook niet via sociale media - contact zal opnemen, zoeken of hebben met de aangever:
- [naam 1] , geboren op [geboortedag 2] 2006;
en met de medeverdachten:
  • [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag 3] 2007;
  • [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedag 4] 2009;
6. dat hij gedurende de proeftijd onderwijs volgt of een andere zinvolle en door de jeugdreclassering goedgekeurde dagbesteding heeft;
7. dat hij gedurende de proeftijd meewerkt aan de begeleiding door een jongerencoach, en zich houdt aan de afspraken die daarbij met hem worden gemaakt;
geeft opdracht aan Jeugdbescherming west te Den Haag, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen;
beveelt dat de bovengenoemde voorwaarden en het - op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht - uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
40 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
20 DAGEN;
de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 1.915,90,bestaande uit € 1.415,90 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 13 maart 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade voor het overige
niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.915,90,vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 maart 2023 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [naam 1] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 0 dagen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.H. Rochat, kinderrechter, voorzitter,
mr. E.E. Schotte, kinderrechter,
en mr. M.J. Bouwman, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.P.M. van der Hoorn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 mei 2024.