In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. Y. ten Cate, had bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen overdracht aan Duitsland, die op 7 mei 2024 zou plaatsvinden. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder in deze zaak, had op 2 mei 2024 de overdracht aangekondigd. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om de feitelijke overdracht te verbieden totdat er op het bezwaar was beslist.
De voorzieningenrechter overwoog dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De rechter constateerde dat de Duitse autoriteiten op 7 november 2023 akkoord waren gegaan met de terugname, en dat de overdrachtstermijn op 6 mei 2024 verstrijkt. Dit impliceert dat Nederland vanaf 7 mei 2024 verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van verzoeker.
De voorzieningenrechter oordeelde dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen had, omdat de kennisgeving van de overdracht op 7 mei 2024 berustte op een verschrijving. De rechter concludeerde dat verzoeker aanleiding had om een voorlopige voorziening te vragen, en veroordeelde verweerder tot vergoeding van de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 875.
De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.