ECLI:NL:RBDHA:2024:7005

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
C/09/658494 / JE RK 23-2475 en C/09/664106 / JE RK 24-614
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing en wijziging omgangsregeling in een jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee kinderen, [kind 1] en [kind 2], en de wijziging van de omgangsregeling. De kinderen zijn sinds september 2022 uit huis geplaatst na eerdere ondertoezichtstellingen die teruggaan tot augustus 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat er in de afgelopen jaren diverse hulpverleningsinstanties zijn ingeschakeld om de opvoedvaardigheden van de moeder te verbeteren, maar dat deze inspanningen niet hebben geleid tot een veilige thuissituatie voor de kinderen. De rechtbank oordeelt dat het in het belang van de kinderen is dat de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verlengd tot 13 januari 2025, omdat de moeder momenteel niet in staat is om de zorg voor de kinderen adequaat te dragen. De rechtbank heeft ook de omgangsregeling gewijzigd, waarbij de gecertificeerde instelling de regie over de omgang met de moeder terugkrijgt, om de emotionele belasting voor de kinderen te verminderen. De rechtbank benadrukt het belang van een veilige en gestructureerde omgeving voor de kinderen en de noodzaak om de band met de moeder te behouden, maar onder voorwaarden die de kinderen beschermen tegen onnodige stress en conflicten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/658494 / JE RK 23-2475 en C/09/664106 / JE RK 24-614
Datum uitspraak: 17 april 2024
Beschikking van de meervoudige kamer
I. Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
II. Wijziging omgangsregeling (ex artikel 1:265g lid 1 BW)
in de zaak van
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
-
[kind 1], geboren op [geboortedag 1] 2015 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [kind 1] ,
-
[kind 2], geboren op [geboortedag 2] 2017 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [kind 2] ,
hierna tezamen te noemen: de kinderen.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. E.L. de Craen te Den Haag,
[naam 1]en
[naam 2],
hierna te noemen: de gezinshuisouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Op 11 januari 2024 heeft op de zitting van de kinderrechter in deze rechtbank de mondelinge behandeling van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing plaatsgevonden, gelijktijdig met de behandeling van het verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing en het vaststellen van een omgangsregeling. Bij beschikking van 11 januari 2024 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [kind 1] en [kind 2] verlengd tot 13 januari 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing in een gezinsgerichte voorziening verlengd tot 1 mei 2024. Het verzoek is voor het overige aangehouden en verwezen naar de meervoudige kamer.
1.2.
Bij beschikking van 1 februari 2024 heeft de kinderrechter het verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing afgewezen en de volgende omgangsregeling vastgesteld:
- De moeder en [kind 1] en [kind 2] hebben op woensdag omgang:
 de ene week uit school tot 17:00 uur in [plaats] ;
 de andere week uit school tot 18:00 uur bij de moeder thuis, in welk geval de moeder de kinderen ophaalt in Leiden en de gecertificeerde instelling dan wel de gezinshuisouders de kinderen om 18:00 uur, na het avondeten, ophalen bij de moeder in Den Haag, waarbij het ophalen onderling wordt geregeld onder regie van de gecertificeerde instelling;
- [kind 1] en [kind 2] verblijven eenmaal per twee weken van zaterdag 12:00 uur tot zondag 10:00 uur bij de moeder, waarbij het halen en brengen onderling wordt geregeld onder regie van de gecertificeerde instelling.
1.3.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling, waaronder nu ook:
  • de beschikking van 11 januari 2024;
  • de schriftelijke update van de gecertificeerde instelling met bijlagen van 26 maart 2024;
  • verzoekschrift II met bijlagen (
  • de nagezonden stukken van de gecertificeerde instelling (CHOP-lijsten en verslag De Vlieger), ontvangen op 8 april 2024;
  • het e-mailbericht van de advocaat van de moeder met bijlagen van 8 april 2024;
  • het e-mailbericht van de advocaat van de moeder met bijlage van 9 april 2024;
1.4.
Op 9 april 2024 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam 3] en [naam 4] , vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling;
  • de moeder, bijgestaan door mr. R. Shahbazi (waarnemend voor mr. E.L. de Craen);
  • de gezinshuisouders.
De rechtbank heeft op deze zitting het aanhoudingsverzoek van de moeder gehonoreerd en de zaak aangehouden tot de zitting bij de meervoudige kamer op 16 april 2024.
1.5.
De rechtbank heeft hierna ontvangen:
- het verweerschrift van de moeder ten aanzien van verzoekschrift II met bijlage van 12 april 2024.
1.6.
Op 16 april 2024 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam 3] en [naam 4] , vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling;
  • de moeder, bijgestaan door mr. R. Shahbazi (waarnemend voor mr. E.L. de Craen);
  • de gezinshuisouders;
  • [naam 5] , gedragswetenschapper van de gecertificeerde instelling, als toehoorder.
1.7.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van 16 april 2024 is met instemming van alle belanghebbenden besproken dat de verzoeker en de belanghebbenden op 17 april 2024 met de griffie van de rechtbank contact op kunnen nemen om het dictum te vernemen.

2.De feiten

2.1.
Voor de feiten verwijst de rechtbank naar de beschikking van 11 januari 2024.

3.De verzoeken

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (de rechtbank begrijpt: een gezinsgerichte voorziening) te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. Van dit verzoek resteert op dit moment nog ruim acht maanden. De gecertificeerde instelling verzoekt ook om het geformuleerde perspectiefbesluit te beoordelen. Dat besluit houdt in dat de gecertificeerde instelling niet meer werkt aan terugplaatsing van [kind 1] en [kind 2] . De gecertificeerde instelling verzoekt tevens de bij beschikking van 1 februari 2024 vastgestelde omgangsregeling te wijzigen, in die zin dat wordt verzocht om de regie over de omgangsregeling weer bij de gecertificeerde instelling te beleggen. De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing als volgt gemotiveerd. De kinderen hebben in het verleden veel meegemaakt en hebben een forse ontwikkelingsachterstand. Zij verblijven inmiddels al geruime tijd in het gezinshuis. Daar hebben zij het afgelopen jaar een enorme vooruitgang laten zien in hun ontwikkeling. De oudere broers van de kinderen - [naam 6] en [naam 7] - zijn in oktober 2023 thuisgeplaatst. Inmiddels is er intensieve hulpverlening van HouVast in de thuissituatie van de moeder betrokken. Gezien wordt dat [naam 6] en [naam 7] veel van de moeder vragen. Ondanks de intensieve hulpverlening heeft de gecertificeerde instelling nog altijd zorgen over de thuissituatie en de ontwikkeling van [naam 6] en [naam 7] . De gecertificeerde instelling acht de moeder niet in staat om de zorg voor alle vier de kinderen op zich te nemen. Ook [kind 1] en [kind 2] hebben immers een bovengemiddelde opvoedbehoefte. [kind 1] en [kind 2] zijn door GGZ Rivierduinen onderzocht en ook samen met de moeder geobserveerd. Hieruit blijkt dat [kind 1] een kwetsbaar, geparentificeerd meisje is dat (te) zelfstandig is voor haar leeftijd, geneigd is de regie te voeren, erg zorgzaam is en te weinig aan zichzelf denkt. Ook lijkt het erop dat zij onvoldoende vertrouwen heeft in anderen. [kind 1] heeft hierdoor behoefte aan een rustig, veilig en gestructureerd opvoedklimaat met voldoende grenzen, aandacht en stimulans. [kind 2] gedraagt zich jong voor zijn leeftijd, heeft veel fysieke nabijheid nodig en is moeilijk aan te sturen. Hij functioneert op moeilijk lerend niveau, waardoor de kans bestaat dat hij overvraagd wordt. De moeder herkent dit beeld van de kinderen niet en geeft aan dat er niks met hen aan de hand is. De gecertificeerde instelling geeft aan dat er de afgelopen jaren veel hulpverlening is ingezet om in eerste instantie een uithuisplaatsing te voorkomen en vervolgens een thuisplaatsing van de kinderen te onderzoeken, waaronder ASH, VUHP, Middin, ’t Zorghuisje en HouVast. In oktober 2023 zijn [naam 6] en [naam 7] thuisgeplaatst. De gecertificeerde instelling ziet echter geen mogelijkheden om [kind 1] en [kind 2] ook thuis te plaatsen. Dat heeft onder meer te maken met wat er gezien wordt bij de omgangsmomenten tussen de moeder en [kind 1] en [kind 2] . Hoewel de kinderen zichtbaar genieten van de omgang, lukt het de moeder niet om voldoende bij de kinderen aan te sluiten en hen niet te belasten met volwassenzaken. Daarnaast is de draagkracht van de moeder onvoldoende om de zorg voor alle vier de kinderen op zich te nemen. Een thuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] brengt zowel op de korte als lange termijn verschillende risico’s met zich mee, waaronder fysieke en emotionele verwaarlozing, overschatting, onderstimulatie en/of schoolverzuim. Ook verwacht de gecertificeerde instelling niet dat de moeder voldoende draagkracht heeft voor de inzet van nog intensievere hulpverlening in de thuissituatie. De huidige inzet van HouVast vraagt al veel van de moeder. Het risico bestaat dat de inzet van intensievere hulpverlening ten koste gaat van de inzet van (individuele) hulpverlening voor de kinderen. Daarbij komt nog dat er sprake is van een gebrek aan probleeminzicht en beperkte leerbaarheid bij de moeder. Het is belangrijk dat er duidelijkheid komt over het opgroeiperspectief van [kind 1] en [kind 2] . Aangezien de moeder de plaatsing in het gezinshuis niet accepteert en de kinderen hiermee belast, verzoekt de gecertificeerde instelling de rechtbank zich uit te laten over het genomen perspectiefbesluit.
3.3.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek tot de wijziging van de omgangsregeling als volgt gemotiveerd. In navolging van de beschikking van 1 februari 2024 heeft de gecertificeerde instelling de omgangsregeling tussen de moeder en [kind 1] en [kind 2] uitgebreid. De huidige omgangsregeling is echter te belastend voor de kinderen. Hoewel de kinderen zichtbaar genieten van de omgang met de moeder, wordt ook gezien dat de moeder de kinderen onvoldoende structuur, emotionele steun en voorspelbaarheid biedt. De kinderen - met name [kind 2] - laten heftige reacties zien bij het ophalen/wegbrengen. Hij heeft meerdere keren een driftbui gehad, waardoor er onveilige situaties ontstonden. Door de intensieve uitbreiding van de bezoeken hebben de kinderen te weinig tijd om te herstellen. De zwemlessen van [kind 2] op de zaterdag zijn zelfs tijdelijk stopgezet. De gecertificeerde instelling vindt het zeer zorgelijk dat de spanning en stress bij de kinderen rondom de bezoeken de afgelopen maanden sterk is toegenomen. Uit de rapportages van ’t Zorghuisje blijkt ook dat de kinderen nog steeds worden belast met volwassenzaken, met name uitspraken rondom het perspectief van de kinderen en de komende rechtszaken. De gezinshuisouders geven verder aan dat er tijdens de bezoeken veel onwaarheden worden verteld over het gezinshuis, wat het loyaliteitsconflict bij de kinderen alleen maar versterkt. De plaatsing in het gezinshuis wordt hierdoor flink onder druk gezet, omdat beide kinderen een bovengemiddelde opvoedvraag hebben en extra veel behoefte hebben aan rust, duidelijkheid en structuur. Het kost het gezinshuis grote moeite de kinderen te kalmeren na de logeermomenten en regelmatig ook na de bezoeken op de woensdagmiddag. Los van de zeer belastende overdrachtsmomenten en de emotionele belasting voor de kinderen ziet de gecertificeerde instelling ook zorgen op andere gebieden. De kinderen eten en slapen veel na bezoeken en komen terug met te kleine of te grote kleding/schoenen. Daarnaast heeft [kind 2] last van zindelijkheidsproblemen. Op school heeft [kind 2] een vape laten zien, die hij zou hebben gekregen van zijn oudere broers en die hij ook zou hebben gebruikt. Daarnaast merkt school ook ongepast taalgebruik bij [kind 2] na een bezoek aan de moeder en de oudere broers. Verder zijn er op 28 maart 2024 zorgen geuit door HouVast over het middelengebruik van de moeder (blowen) en de invloed die dit heeft op de financiële situatie van het gezin. Gelet op het bovenstaande verzoekt de gecertificeerde instelling de omgangsregeling te wijzigen, ongeacht de beslissing die genomen zal worden over het perspectiefbesluit. Ook als de rechtbank van oordeel is dat de kinderen (op termijn) weer thuisgeplaatst moeten worden, moet de moeder immers leren hoe zij op een andere manier kan omgaan met stress en spanning. Als het besluit wordt genomen dat het perspectief van de kinderen niet meer bij de moeder ligt, dan zal de gecertificeerde instelling blijven inzetten op het behoud van de band met de moeder en [naam 6] en [naam 7] . De gecertificeerde instelling verwacht dat de omgang dan meer onbelast kan plaatsvinden omdat er geen onduidelijkheid meer is over het opgroeiperspectief van de kinderen. Daarbij benadrukt de gecertificeerde instelling wel dat de duur, frequentie en vorm van de omgang afhankelijk is van de houding van de moeder. Het is noodzakelijk dat zij stopt het met belasten van de kinderen aangezien dit zeer schadelijk voor hen is. De gecertificeerde instelling verzoekt de rechtbank om de regie rondom de omgangsregeling weer terug bij de gecertificeerde instelling te beleggen.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen de verzoeken. Primair verzoekt de moeder het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen. Subsidiair verzoekt de moeder de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing te bekorten. Daartoe heeft de moeder aangevoerd dat niet aan de gronden voor een uithuisplaatsing wordt voldaan. [naam 6] en [naam 7] verblijven sinds oktober 2023 weer bij de moeder thuis en dat gaat goed. Daarbij ontvangt de moeder intensieve ondersteuning van HouVast en de moeder accepteert deze hulpverlening ook. De moeder meent dat zij - met intensieve hulpverlening in de thuissituatie - in staat is om voor alle vier de kinderen te zorgen. De moeder benadrukt dat een uithuisplaatsing een ingrijpende en verstrekkende maatregel is die in beginsel tijdelijk van aard is. De gecertificeerde instelling moet daarom hulpverlening inzetten om een thuisplaatsing mogelijk te maken. De gecertificeerde instelling heeft onvoldoende ingezet om de opvoedvaardigheden van de moeder te verbeteren en een thuisplaatsing te realiseren. De moeder stelt dat er nog genoeg middelen zijn om in te zetten, bijvoorbeeld een gezinsopname, NIKA-traject of video-interactiebegeleiding. Aangezien nog niet alle middelen zijn uitgeput om de moeder en de kinderen te herenigen, stelt de moeder zich ook op het standpunt dat het perspectiefbesluit onterecht is genomen. De moeder staat open voor hulpverlening en is bereid overal aan mee te werken. Zij voelt zich echter volledig buitenspel gezet en heeft het gevoel dat de gecertificeerde instelling haar geen eerlijke kans meer biedt om een thuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] te realiseren. Sinds de gecertificeerde instelling het perspectiefbesluit heeft genomen, heeft de gecertificeerde instelling niet meer ingezet op een thuisplaatsing. De gecertificeerde instelling heeft wel de omgang uitgebreid, maar enkel omdat de kinderrechter haar dat heeft opgedragen. Voor de moeder staat het belang van de kinderen voorop en is het belangrijk dat er wordt gewerkt aan een hereniging met de moeder en [naam 6] en [naam 7] . De moeder benadrukt dat zij een hechte band heeft met de kinderen en de omgangsmomenten goed verlopen. Dat blijkt ook uit de omgangsverslagen van ’t Zorghuisje. Het klopt dat de kinderen een heftige reactie laten zien bij het afscheid. De kinderen willen namelijk - net als [naam 6] en [naam 7] - thuis blijven. De moeder vindt dit hartverscheurend, maar toch geeft zij de kinderen netjes af en stimuleert zij hen om positief te zijn tegen de gezinshuisouders. De moeder benadrukt dat zij de kinderen niet belast met volwassenzaken. De loyaliteitsproblematiek van de kinderen is dan ook niet aan de moeder te wijten. De moeder betwist verder dat zij onvoldoende kan aansluiten bij de kinderen. Ook begrijpt de moeder niet dat de gecertificeerde instelling zegt dat de moeder geen probleeminzicht toont. De moeder beaamt juist ter zitting dat er in het verleden terecht zorgen waren over de thuissituatie bij de moeder. Zij heeft daar echter – met hulpverlening – aan gewerkt en die zorgen zijn weggenomen. De moeder begrijpt dat de kinderen niet van de een op andere dag terug kunnen, maar zij heeft nog altijd hoop dat een thuisplaatsing gerealiseerd kan worden. Dat zal niet anders zijn als de rechtbank besluit dat het perspectiefbesluit terecht is genomen. De moeder hoopt dat de samenwerking met de gecertificeerde instelling en de gezinshuisouders verbetert. Zij voelt zich op dit moment namelijk totaal niet serieus genomen en heeft het gevoel dat de gecertificeerde instelling en de gezinshuisouders samenspannen.
4.2.
De moeder voert ook verweer tegen de wijziging van de omgangsregeling. Uit de omgangsverslagen van ‘t Zorghuisje blijkt dat de moeder juist goed aansluit bij de kinderen en dat de kinderen genieten van de omgang. Dat staat haaks op wat de gecertificeerde instelling naar voren heeft gebracht in de schriftelijke update en de moeder begrijpt dan ook niet waar de lezing van de gecertificeerde instelling op gebaseerd is. Daarbij komt dat de gecertificeerde instelling conclusies trekt op basis van omgangsmomenten die pas sinds kort zijn uitgebreid. De moeder meent dat het niet in het belang van de kinderen is om de regie over de omgang volledig bij de gecertificeerde instelling te beleggen. De moeder vreest dat de omgang dan fors ingeperkt gaat worden en dit is niet in het belang van de kinderen. [kind 1] en [kind 2] genieten zichtbaar van de omgang en geven juist aan bij de moeder te willen blijven. Wat de moeder betreft moet de omgang juist uitgebreid worden, zodat een terugplaatsing bij de moeder mogelijk wordt gemaakt. De omgang moet in ieder geval niet ingeperkt worden. Gelet op het bovenstaande verzoekt de moeder het verzoek tot wijziging van de omgangsregeling af te wijzen.
4.3.
De gezinshuisouders hebben ingestemd met het verzochte. Zij hebben ter zitting naar voren gebracht dat de kinderen klem zitten. Met name de afgelopen periode ervaren de kinderen veel onzekerheid over waar zij zullen opgroeien. Dit is zeer schadelijk voor de kinderen. De gezinshuisouders hebben op dit moment een moeizame relatie met de moeder, terwijl de samenwerking voorheen goed was. De gezinshuisouders betreuren dit zeer. Zij vinden het spijtig dat hun professionaliteit in twijfel wordt getrokken. De moeder laat zich negatief uit over de gezinshuisouders in het bijzijn van de kinderen en belast hen met volwassenzaken. Ook geeft zij de kinderen geen emotionele toestemming voor het verblijf in het gezinshuis. De gezinshuisouders merken dat de ontwikkeling van de kinderen hieronder lijdt en zij achten dit niet in het belang van de kinderen. De gezinshuisouders geven daarom aan dat de plaatsing in het gezinshuis niet voortgezet kan worden als de moeder de kinderen geen emotionele toestemming geeft voor het verblijf daar. De gezinshuisouders hopen dat er meer acceptatie komt bij de moeder als duidelijk is wat het perspectief van de kinderen is. Ten aanzien van de omgangsmomenten merken de gezinshuisouders op dat de kinderen zichtbaar genieten van het contact met de moeder. Na de bezoeken zijn de kinderen echter van slag, prikkelbaar en vermoeid. Zij hebben tijd nodig om bij te komen van de bezoeken en weer aan hun ontwikkeling toe te komen.

5.De beoordeling

5.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. Daarbij heeft de gecertificeerde instelling de rechtbank verzocht het door haar genomen perspectiefbesluit, inhoudende dat er niet meer wordt gewerkt aan terugplaatsing van [kind 1] en [kind 2] , te beoordelen. Uit het arrest van de Hoge Raad van 1 september 2023 volgt dat er geen zelfstandige rechtsgang is waarin het opvoedbesluit (lees: perspectiefbesluit) als zodanig aan de rechter ter beoordeling kan worden voorgelegd, maar dat de rechter een opvoedbesluit wel mag beoordelen in het verband van beslissingen, maatregelen en verzoeken die (mede) voortvloeien uit of samenhangen met het standpunt van de gecertificeerde instelling over het opvoedperspectief van de minderjarige(n). [1] De rechtbank is dan ook bevoegd om zich in het kader van de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing uit te laten over het door de gecertificeerde instelling geformuleerde perspectiefbesluit. Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek). Tevens is de rechtbank van oordeel dat de gecertificeerde instelling het perspectiefbesluit op goede gronden heeft genomen en dat het perspectief van [kind 1] en [kind 2] niet langer bij de moeder ligt.
5.2.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Er zijn inmiddels al geruime tijd zorgen over de ontwikkeling van [kind 1] en [kind 2] . De kinderen zijn voor het eerst onder toezicht gesteld in augustus 2019, maar ook in de jaren daarvoor waren er al zorgen over de kinderen en was er al diverse hulpverlening bij de moeder betrokken. Met de inzet van hulpverlening van Middin is het gelukt om de zorgen over de kinderen te verminderen. De hulpverlening kon in vrijwillig kader voortgezet worden, waardoor de ondertoezichtstelling per 1 januari 2021 werd opgeheven. De zorgen namen nadien echter toch weer toe en het vrijwillig kader bleek niet toereikend. De kinderen zijn toen opnieuw onder toezicht gesteld in januari 2022. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd en de kinderen zijn sinds september 2022 uit huis geplaatst. In het kader van de ondertoezichtstelling is in de loop der jaren diverse (intensieve) hulpverlening ingezet om de zorgen te verminderen en de opvoedvaardigheden van de moeder te verbeteren, te weten onder andere Middin, Ambulante Spoedhulp, Voorkomen Uithuisplaatsing, ’t Zorghuisje en HouVast. De rechtbank vindt - met de gecertificeerde instelling - dat er de afgelopen jaren voldoende hulpverlening is ingezet, dan wel is geprobeerd in te zetten, om de opvoedvaardigheden van de moeder te vergroten en een uithuisplaatsing te voorkomen dan wel een thuisplaatsing van alle vier de kinderen te realiseren. De rechtbank acht het op dit moment niet langer in het belang van [kind 1] en [kind 2] dat wordt gewerkt aan een thuisplaatsing bij de moeder. De moeder wordt niet in staat geacht de zorg voor [kind 1] en [kind 2] - tezamen met de zorg voor [naam 6] en [naam 7] - op zich te nemen. De zorg voor [naam 6] en [naam 7] is intensief, gelet ook op de eigen problematiek van met name [naam 6] . Met behulp van (intensieve) hulpverlening lukt het de moeder om [naam 6] en [naam 7] een voldoende goed opvoedingsklimaat te bieden. Uit de stukken, waaronder de rapportages van GGZ Rivierduinen, blijkt echter ook dat [kind 1] en [kind 2] beiden een bovengemiddelde opvoedbehoefte hebben en veel vragen van hun opvoeder(s). Beide kinderen zijn gebaat bij structuur, duidelijkheid en voorspelbaarheid. Terugplaatsing van [kind 1] en [kind 2] bij de moeder zal te veel van moeder vragen, waardoor een veilig opvoedklimaat voor alle kinderen in gevaar komt en niet gewaarborgd kan worden. De rechtbank ziet dat sprake is van een warme en hechte band tussen de moeder en de kinderen, maar dit is niet voldoende om een terugplaatsing in het belang van [kind 1] en [kind 2] te laten zijn.
5.3.
Uit de verslagen van de omgangsmomenten blijkt dat sprake is van een warm contact tussen [kind 1] en [kind 2] en de moeder. Uit deze verslagen blijkt echter ook het de moeder onvoldoende lukt om aan te sluiten bij de behoeften van de kinderen en hen de structuur en duidelijkheid te bieden die zij nodig hebben. Ook belast zij de kinderen met volwassenzaken en lukt het haar niet om emotionele toestemming te geven voor het verblijf van de kinderen bij het gezinshuis. De kinderen zitten daardoor in een loyaliteitsconflict en ervaren veel onrust over waar zij zullen opgroeien. De rechtbank vindt het dan ook noodzakelijk dat er duidelijkheid komt over het opgroeiperspectief. De kinderen verblijven nu al geruime tijd bij de gezinshuisouders en hebben daar het afgelopen jaar een enorme vooruitgang laten zien in hun ontwikkeling. De huidige plaatsing lijkt passend te zijn voor de kinderen en het is dan ook belangrijk dat deze plaatsing voortgezet wordt. Daartoe is het wel noodzakelijk dat de moeder naar de kinderen uitdraagt dat het oké is dat zij in het gezinshuis verblijven en zullen opgroeien. Alleen op die manier zijn de kinderen namelijk in staat een duurzame relatie met de gezinshuisouders op te bouwen. Gelet op het bovenstaande oordeelt de rechtbank dat de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verlengd moet worden. De rechtbank onderschrijft daarbij de visie van de gecertificeerde instelling dat niet meer aan terugplaatsing van de kinderen bij de moeder wordt gewerkt. Dat neemt niet weg dat er wel ingezet moet blijven worden op het behouden van de band van de kinderen met de moeder (en [naam 6] en [naam 7] ), zie daarover verder overweging 5.4 en 5.5.
5.4.
Op grond van art. 1:265g lid 1 BW kan de rechtbank op verzoek van de gecertificeerde instelling voor de duur van de ondertoezichtstelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
5.5.
De rechtbank oordeelt dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is dat de omgangsregeling wordt gewijzigd. De gecertificeerde instelling heeft voldoende onderbouwd dat de uitbreiding van de omgang, zoals bepaald bij beschikking van 1 februari 2024, te belastend is voor de kinderen. De kinderen zijn zichtbaar van slag na bezoeken, vertonen heftige driftbuien bij het afscheid ( [kind 2] ) en zijn prikkelbaar en vermoeid. Daarnaast zijn er zorgen dat de moeder de kinderen belast met volwassenzaken tijdens de omgangsmomenten. De rechtbank hoopt dat de duidelijkheid die nu is gegeven over het perspectiefbesluit eraan bijdraagt dat de omgang in de toekomst onbelast kan plaatsvinden. De rechtbank ziet namelijk dat de moeder veel van de kinderen houdt en dat de kinderen ook genieten van de omgang met de moeder. Opbouw van een frequent en positief contact met de moeder (en [naam 6] en [naam 7] ) blijft de aandacht behoeven van de gecertificeerde instelling. Het is daarvoor wel belangrijk dat er bij de moeder enige mate van acceptatie ontstaat over het opgroeiperspectief van de kinderen. De rechtbank hoopt dat de moeder, ondanks haar invoelbare wens alle vier de kinderen bij haar thuis te hebben, aan de kinderen kan laten merken dat het oké is om op te groeien in het gezinshuis. De rechtbank zou het zeer betreuren als de plaatsing van [kind 1] en [kind 2] in het gezinshuis door de loyaliteitsproblematiek in gevaar zou komen. Omdat de rechtbank het op dit moment in het belang van de kinderen acht dat er zoveel mogelijk rust in hun situatie komt en omdat ook onduidelijk is in hoeverre de moeder in staat zal zijn emotioneel toestemming voor het opgroeien in het gezinshuis te geven, acht de rechtbank het van belang dat de gecertificeerde instelling de regie over de omgang grotendeels in handen krijgt met dien verstande dat er tenminste één keer per twee weken omgang is tussen de moeder en [kind 1] en [kind 2] op woensdag na school tot 17:00 uur. De rechtbank vertrouwt erop dat de gecertificeerde instelling de omgang uitbreidt (in aard, frequentie, duur en/of plaats) wanneer zij dit in het belang van de kinderen acht.

6.De beslissing

De rechtbank -met wijziging van de beschikking van 1 februari 2024 in zoverre- :
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] in een gezinsgerichte voorziening tot 13 januari 2025;
6.2.
bepaalt dat de gecertificeerde instelling de aard, frequentie, duur en plaats van de omgang van de moeder met [kind 1] en [kind 2] vaststelt, en ook of deze omgang begeleid of onbegeleid plaatsvindt, waarbij er
tenminsteeen keer per twee weken omgang is tussen de moeder en [kind 1] en [kind 2] op woensdag na school tot 17:00 uur;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.
Tekst

Voetnoten

1.ECLI:NL:HR:2023:1148, r.o. 3.5.1.