ECLI:NL:RBDHA:2024:6990

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
C/09/663210 / JE RK 24-496
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorg- en omgangsregeling in het belang van minderjarigen

Op 10 april 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een zaak betreffende de zorg- en omgangsregeling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak werd aanhangig gemaakt door de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, die verzocht om wijziging van de bestaande regeling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestond over de geldende zorg- en omgangsregeling, die eerder was vastgesteld op 15 december 2020 en later was geschorst op 1 september 2022. De kinderrechter heeft de situatie beoordeeld en geconcludeerd dat er sinds de schorsing geen contact meer is geweest tussen de vader en de kinderen. De vader heeft geen initiatief genomen voor contactherstel, ondanks dat hij eerder had aangegeven een rol te willen spelen in het leven van de kinderen. De kinderrechter heeft het verzoek van de gecertificeerde instelling als een verzoek tot nihilstelling van de omgangsregeling gekwalificeerd, wat betekent dat er geen omgang meer zal zijn tussen de vader en de kinderen. Dit is gedaan in het belang van de kinderen, om hen duidelijkheid te geven over hun omgangsregeling. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/663210 / JE RK 24-496
Datum uitspraak: 10 april 2024
Beschikking van de kinderrechter over een wijziging van de zorg-/omgangsregeling
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2011 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
en
- [minderjarige 2]geboren op [geboortedag 2] 2019 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
hierna tezamen ook te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
en
[de stiefvader],
hierna te noemen: de stiefvader
beiden wonende in [woonplaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 18 maart 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 10 april 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam] , namens de gecertificeerde instelling;
  • de moeder;
  • de stiefvader.
De vader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader wel juist is opgeroepen.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige 1] heeft hierover een brief gestuurd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter voorgelezen wat [minderjarige 1] – via een email van moeder – heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige 1] is gedurende het huwelijk van de vader en de moeder geboren.
2.2.
Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
2.3.
[minderjarige 2] is erkend door de vader.
2.4.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.5.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder en de stiefvader.
2.6.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 14 december 2023 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 15 juni 2024.
2.7.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 15 december 2020 de volgende zorg-/omgangsregeling vastgesteld:
dat het contact tussen de vader en [minderjarige 1] onder regie van de jeugdbeschermer zal plaatsvinden, waarbij de volgende opbouwende zorgregeling het uitgangspunt dient te zijn:
-
vanaf de start van de ondertoezichtstelling tot vier weken erna observeert de jeugdbeschermer eenmaal per week het contact tussen [minderjarige 1] en de vader; twee maal op kantoor bij de gecertificeerde instelling en twee maal bij de vader thuis;
  • vervolgens kan [minderjarige 1] gedurende de eerste acht weken om het weekend van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader verblijven;
  • vervolgens, voor de daarop volgende acht weken: om het weekend van vrijdag uit school tot zondag 17.00 uur bij de vader;
  • als bovenstaande 20 weken positief zijn verlopen, dan kunnen de vakanties en feestdagen bij helfte worden verdeeld;
  • daarnaast dient er iedere woensdagavond om 19.00 uur telefonisch contact te zijn tussen [minderjarige 1] en de vader,
waarbij geldt dat het telkens aan de jeugdbeschermer is om te beoordelen of al dan niet eerder of later wordt toegekomen aan de volgende stap en in het belang van [minderjarige 1] daarin een besluit te nemen en waarbij geldt dat bij een uitbreiding naar onbegeleide contacten telkens de moeder [minderjarige 1] naar de vader brengt en de vader hem weer terugbrengt; hierbij bestaat ook de mogelijkheid dat de ouders elkaar op de helft van de rit ontmoeten, mits zij dit gezamenlijk overeen komen. Voorts bestaat de mogelijkheid tot een andere afspraak over de wijze van overdracht, indien de jeugdbeschermer dit geraden acht,
dat de omgang tussen de vader en [minderjarige 2] onder regie van, en in eerste instantie onder begeleiding van, de jeugdbeschermer zal plaatsvinden, waarbij de wijze van de omgang, de duur van de omgang en de frequentie van de omgang door de jeugdbeschermer zal worden bepaald.
2.8
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 1 september 2022 de regeling van 15 december 2020 geschorst in de volgende bewoordingen:
“De kinderrechter schorst met ingang van heden de in de beschikking van 15 december 2020 vastgelegde zorgregeling tussen de vader en de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2011 te [geboorteplaats 1] en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2019 te [geboorteplaats 2] , voor de duur van de ondertoezichtstelling en verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad”,met de volgende overweging:
“Gelet op het vorenstaande zal de kinderrechter het recht op contact schorsen voor de duur van de ondertoezichtstelling. De ondertoezichtstelling loopt tot 15 december 2022. Indien en voor zover de gecertificeerde een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling bij de rechtbank indient, acht de kinderrechter het van belang dat gecertificeerde instelling de kinderrechter informeert over de actuele stand van zaken, betreffende het contact met de vader en het uitvoeren van het gezag door de vader.”

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de door de kinderrechter op 1 september 2022 gewijzigde (zorg-/)omgangsregeling op grond van artikel 1:265g lid 2 van het Burgerlijk Wetboek te wijzigen in die zin dat er in de toekomst eventueel contactherstel tussen de vader en de kinderen zal plaatsvinden onder begeleiding en regie van een passend en beschikbaar hulpverleningstraject, waarbij de wijze, duur en frequentie van de omgang door de hulpverlening zal worden bepaald. Subsidiair verzoekt de gecertificeerde instelling om een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen regeling. De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. De kinderen hebben sinds april 2022 geen contact meer met de vader. In de beschikking van 1 september 2022 is de (zorg-/)omgangsregeling geschorst voor de duur van de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling meent dat deze schorsing nog altijd van kracht is, waardoor sindsdien minimaal is ingezet op contactherstel tussen de vader en de kinderen. De mogelijkheid van contactherstel vanuit de vader is door de gecertificeerde instelling niet verhinderd en door de vader is ook geen toenadering gezocht. Er is sprake van gewijzigde omstandigheden omdat het gezag van de vader op 24 januari jl. is beëindigd. Ter zitting - van behandeling van de gezagsbeëindiging – is door de advocaat van de vader aangegeven dat de vader een rol wil spelen in het leven van de kinderen. De gecertificeerde instelling heeft hierom de vader gevraagd naar zijn wensen omtrent contactherstel. De vader heeft hier niet op gereageerd. De gecertificeerde instelling is voornemens om de ondertoezichtstelling af te ronden, aangezien er geen zorgen meer zijn over de ontwikkeling van de kinderen. De gecertificeerde instelling verzoekt om een wijziging van de gewijzigde (zorg-/)omgangsregeling, daar het niet wenselijk zou zijn als de regeling van 15 december 2020 zou herleven bij het eindigen van de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling geeft aan dat er aandacht voor contactherstel zal moeten blijven, maar dat hierbij het belang en het tempo van de kinderen leidend moet zijn.

4.De standpunten

4.1.
Door de moeder en de stiefvader is ingestemd met het verzochte. De moeder geeft aan dat er slechts drie contactmomenten zijn geweest tussen de vader en [minderjarige 2] en dat deze contactmomenten eerder zijn beëindigd dan de contactmomenten met [minderjarige 1] . Sinds april 2022 is er helemaal geen contact meer geweest tussen de kinderen en de vader.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:265g, eerste lid BW kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling een verdeling van de zorg- en opvoedtaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
Op grond van artikel 1:265g, tweede lid BW kan de kinderrechter de hiervoor genoemde regeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.2.
De kinderrechter overweegt als volgt. Materieel geldt er op dit moment geen inhoudelijke omgangsregeling tussen de vader en de kinderen. Bij de gecertificeerde instelling is onduidelijkheid ontstaan over welke (zorg-/)omgangsregeling van kracht is. De kinderrechter merkt allereerst op dat de regeling van 15 december 2020 ten aanzien van Dyjaden een zorgregeling is en een omgangsregeling ten aanzien van [minderjarige 2] . Omdat de vader in 2022 is belast met het gezag over [minderjarige 2] is de regeling van 1 september 2022 ten aanzien van beide kinderen een zorgregeling. De kinderrechter leest de beschikking van 1 september 2022 in die zin dat, gelet op de bewoordingen in de beschikking, de regeling van 15 december 2020 is opgeschort voor de toen lopende ondertoezichtstelling. De schorsende werking is bij het verlopen van de ondertoezichtstelling op 15 december 2022 dus beëindigd, waardoor de regeling van 15 december 2020 is herleefd. Feitelijk is er sinds 1 september 2022 geen contact geweest tussen de vader en de kinderen. Door de gecertificeerde instelling is geprobeerd de vader te betrekken, maar dit heeft de vader consequent afgehouden. De vader laat hiermee zien dat hij geen interesse heeft in contactherstel met de kinderen. Uitgaande van een herleving van de regeling van 15 december 2020 per 15 december 2022 zal de kinderrechter het verzoek van de gecertificeerde instelling duiden als een verzoek tot wijziging in de zin van artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter merkt het verzoek aan als een verzoek om nihilstelling.
De kinderrechter acht de nihilstelling in het belang van de kinderen omdat zij hierdoor duidelijkheid krijgen over de omgangsregeling met de vader, die feitelijk al geruime tijd geen inhoud meer heeft. De kinderrechter acht zich op grond van het verzoek in het kader van de ondertoezichtstelling niet bevoegd om een hulpverleningsinstantie in het vrijwillig kader te belasten met ondersteuning bij de eventuele opbouw van het contact. Het staat de vader vrij om op grond van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek een omgangsregeling met de kinderen te verzoeken en het is – na einde ondertoezichtstelling – aan ouders om daar dan zo nodig hulpverlening in vrijwillig kader bij te betrekken. Het is van belang dat de mogelijkheid tot contactherstel tussen de vader en de kinderen blijft bestaan.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijzigt de (zorg-/)omgangsregeling van 15 december 2020 en bepaalt als volgt: er geldt een nihilstelling van de omgang tussen vader en de kinderen;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2024 door mr. D.G.J. Dop, kinderrechter, in aanwezigheid van I.M. Kroon als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.