ECLI:NL:RBDHA:2024:6916
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens vertrek met onbekende bestemming van de eiser
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 april 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel. De eiser, van Ethiopische nationaliteit, had op 23 september 2021 asiel aangevraagd, maar zijn aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen in een besluit van 22 september 2023. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De Staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Tijdens de zitting heeft de rechtbank vastgesteld dat eiser sinds 18 oktober 2023 met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde van eiser heeft op 9 april 2024 aangegeven dat hij geen contact meer heeft gehad met eiser en niet weet of eiser nog in Nederland verblijft. De rechtbank heeft zich vervolgens de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij zijn beroep.
De rechtbank concludeert dat, aangezien eiser met onbekende bestemming is vertrokken en er geen bewijs is dat hij nog in Nederland verblijft of dat hij nog prijs stelt op asielbescherming, het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De rechtbank komt niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van het beroep, omdat er geen procesbelang meer is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.