In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot adoptie van een meerderjarige. Het verzoeker, die de rol van vader vervult, wilde de meerderjarige [naam] adopteren, maar de rechtbank oordeelde dat het verzoek moest worden afgewezen omdat [naam] ten tijde van de indiening van het verzoek al meerderjarig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat het minderjarigheidsvereiste terzijde werd geschoven. Verzoeker had aangevoerd dat de adoptie emotioneel belangrijk was voor hem, [naam] en de moeder, en dat er een hechte band tussen hen bestond. Echter, de rechtbank oordeelde dat deze omstandigheden niet uitzonderlijk genoeg waren om af te wijken van de wettelijke vereisten voor adoptie. De rechtbank benadrukte dat het recht op adoptie niet is beschermd onder artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van het verzoek tot adoptie geen inbreuk maakte op het gezinsleven van verzoeker en [naam]. De rechtbank wees het verzoek tot adoptie af, waarbij de emotionele band tussen verzoeker en [naam] niet voldoende was om de wettelijke vereisten te omzeilen.