ECLI:NL:RBDHA:2024:6838

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
NL23.20507
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse eiseres wegens ongeloofwaardige bekering tot het christendom en alternatieve informatievergaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 april 2024 uitspraak gedaan in de asielprocedure van een Iraanse eiseres die haar asielaanvraag had ingediend op basis van haar bekering tot het christendom. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen, omdat de eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij daadwerkelijk was bekeerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres, die sinds 2016 in Nederland verblijft en lijdt aan dementie, niet kon worden gehoord over haar asielmotieven. De staatssecretaris had geprobeerd alternatieve informatie te vergaren, maar de rechtbank oordeelde dat de ingebrachte informatie te summier was om de bekering te onderbouwen. De rechtbank benadrukte dat het aan de eiseres is om haar asielrelaas aannemelijk te maken, en dat de staatssecretaris niet ten onrechte had geoordeeld dat er geen reëel risico op vervolging bestond bij terugkeer naar Iran.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de staatssecretaris niet ambtshalve hoefde te toetsen of de eiseres in aanmerking kwam voor een reguliere verblijfsvergunning, aangezien de eiseres niet voldeed aan de voorwaarden daarvoor. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de eiseres geen recht heeft op asiel en geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, met mr. S.D.C.J. Verheezen als griffier. De eiseres kan binnen vier weken na de uitspraak hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.20507

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. A. Habib-Portier),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. S.J.R.R. Brock).

Inleiding

1. Bij besluit van 23 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van eiseres in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
2. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
3. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
4. De rechtbank heeft het beroep op 20 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.
5. Na sluiting van het onderzoek op de zitting heeft de rechtbank de termijn voor het doen van een uitspraak éénmaal verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
7 De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en omstandigheden
8. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en zij heeft de Iraanse nationaliteit. Eiseres verblijft sinds 2016 in Nederland. Zij heeft voorafgaande aan haar asielaanvraag drie aanvragen ingediend voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’ op grond voor artikel 8 van het EVRM [1] voor verblijf bij haar zoon, [naam zoon] . De afwijzingen van deze aanvragen staan in rechte vast.
9. Eiseres heeft op 3 maart 2021 een asielaanvraag ingediend. Eiseres is vanwege haar medische problemen niet gehoord over haar asielmotieven. MediFirst heeft in de adviezen van 20 mei 2021 en 10 januari 2022 namelijk vastgesteld dat eiseres niet kan worden gehoord. Eiseres is dementerend en zij is sinds december 2022 opgenomen in een verpleeghuis. De staatssecretaris heeft eiseres daarom in de gelegenheid gesteld om documenten en informatie over te leggen om haar asielrelaas te onderbouwen.
10. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij niet terug kan naar Iran omdat zij is bekeerd tot het christendom. Ter onderbouwing van haar asielrelaas heeft eiseres een verklaring en doopakte van 17 april 2016 van de kerk, twee schriftelijke verklaringen van haar zoon van respectievelijk 8 juni 2022 en 19 december 2022 en een brief van 9 juni 2023 van de [naam] gemeente Doetinchem overgelegd.
Het bestreden besluit
11. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag van eiseres afgewezen als ongegrond. De staatssecretaris vindt de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig. Echter de staatssecretaris vindt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij is bekeerd tot het christendom. De staatssecretaris heeft, omdat eiseres niet kan worden gehoord, volgens de WI 2021/12 [2] alle inspanningen verricht om nadere informatie te vergaren. Echter de door eiseres ingebrachte informatie is te summier om haar bekering aannemelijk te maken. Dat eiseres niet kan worden gehoord en geen andere informatie kan overleggen, is volgens de staatsecretaris geen reden om haar bekering geloofwaardig te vinden. Ook is volgens de staatssecretaris niet aannemelijk dat eiseres bij terugkeer het risico loopt om te worden ondervraagd door de Iraanse autoriteiten en in het geval daarvan wel sprake is, verwacht de staatssecretaris niet dat eiseres iets verkeerds zal zeggen gezien het geringe vermogen van eiseres om zich te uiten.
Heeft de staatssecretaris de gestelde bekering van eiseres ongeloofwaardig kunnen achten?
12. Eiseres voert aan dat de staatssecretaris ten onrechte haar bekering niet aannemelijk acht. Eiseres is vlak na haar aankomst in Nederland gedoopt. Zij geloofde namelijk al in Iran in het christendom, vanwege het strenge islamitische regime dat daar geldt. Er is verder informatie overgelegd over de activiteiten die zij in het verleden in verband met haar bekering verrichte. Ook acht eiseres de wijze waarop de staatssecretaris aanvullende informatie heeft geprobeerd te verkrijgen over de bekering van eiseres onvoldoende. Er is namelijk alleen geprobeerd om via de zoon en schoondochter via een vragenlijst informatie te verkrijgen. Nu eiseres niet kan worden gehoord, geldt ook dat deze familieleden deze vragen niet aan eiseres kunnen stellen. Met de informatie die wel is overgelegd, is volgens eiseres overigens voldoende aannemelijk gemaakt dat zij bekeerd is. Zelfs als dat niet zo zou zijn, meent eiseres dat de staatssecretaris haar het voordeel van de twijfel, als bedoel in artikel 31, zesde lid, van de Vw [3] , had moeten geven.
13. De rechtbank neemt als uitgangspunt bij haar beoordeling dat het in beginsel aan eiseres is om haar asielrelaas aannemelijk te maken en om aannemelijk te maken dat zij voor internationale bescherming in aanmerking komt. Dit vloeit voort uit artikel 31, eerste lid, van de Vw. Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat onder omstandigheden van dit uitgangspunt moet worden afgeweken. [4] In gevallen waarin de vreemdeling blijvend niet kan worden gehoord, biedt Werkinstructie 2021/12, paragraaf 4.6, de mogelijkheid gebruik te maken van alternatieve vormen van informatievergaring. Dit beleid vormt een uitwerking van artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, van de Procedurerichtlijn. [5] In de voormelde paragraaf staat dat bijvoorbeeld een behandelaar, Vluchtelingenwerk of een vertrouwenspersoon van de vreemdeling informatie over de asielmotieven van de vreemdeling kan verstrekken. De staatssecretaris dient alle redelijke inspanningen kenbaar te hebben verricht om de asielmotieven van de vreemdeling en de voor de beoordeling daarvan relevante gegevens op een alternatieve wijze te achterhalen. Pas nadat andere vormen van passende informatievergaring zijn verricht of uitgeput, kan worden beslist.
14. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres vanwege haar medische klachten blijvend niet kan worden gehoord in het kader van de asielprocedure. De staatssecretaris dient daarom onderzoek te doen naar andere passende vormen van informatievergaring. In dit geval heeft de staatssecretaris eiseres bij brief van 8 juni 2022 verzocht om schriftelijke verklaringen van mensen uit de omgeving van eiseres over te leggen. Daarnaast heeft de staatssecretaris bij brieven van 11 augustus en 23 november 2022 vragen gesteld over de gestelde bekering en het proces dat daaraan vooraf is gegaan. Eiseres heeft niet gesteld welk onderzoek de staatssecretaris nog meer had kunnen verrichten naar het asielmotief van eiseres. De beroepsgrond van eiseres dat het onderzoek zoals door de staatssecretaris is verricht onvoldoende is, volgt de rechtbank dan ook niet. Hoewel terecht is opgemerkt dat van de zoon en schoondochter van eiseres niet verwacht kan worden dat zij de door de staatssecretaris gestelde vragen volledig kunnen beantwoorden, omdat zij deze vragen mogelijkerwijs ook niet meer aan eiseres kunnen stellen, maakt dit niet dat het onderzoek van de staatssecretaris onvoldoende is geweest.
15. Uit Werkinstructie 2022/3 volgt dat de staatssecretaris bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van een bekering drie elementen betrekt, namelijk de motieven voor en het proces van bekering, de kennis van het nieuwe geloof en de religieuze activiteiten die een persoon onderneemt binnen de nieuwe geloofsovertuiging. De rechtbank acht deze gedragslijn om te beoordelen of een gestelde bekering geloofwaardig is, niet onredelijk. Dat is niet anders als het betreft een vreemdeling, zoals eiseres, die blijvend niet is staat is om te worden gehoord in het kader van haar asielaanvraag. Dit is het noodzakelijke gevolg van het onder 13 weergegeven beoordelingskader.
16. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres haar gestelde bekering tot het christendom niet aannemelijk heeft gemaakt. De staatsecretaris heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet inzichtelijk is geworden wat voor eiseres de aanleiding is geweest om zich te bekeren tot het christendom en of zij in dat verband een proces heeft doorgemaakt. Dat eiseres in Iran illegale christelijke tv-programma’s keek, heeft de staatssecretaris in dat verband onvoldoende kunnen vinden. Over de stukken van de kerk en de verklaringen van de zoon heeft de staatssecretaris kunnen vinden dat deze informatie te summier is om de gestelde bekering van eiseres te onderbouwen. De mate waarin eiseres uiting heeft gegeven aan haar geloof kan, op basis van de door eiseres ingebrachte informatie, onvoldoende worden geduid. Uit de documenten blijkt bijvoorbeeld nauwelijks welke activiteiten eiseres zou hebben verricht in relatie tot haar gestelde geloof. Verder heeft de staatssecretaris terecht overwogen dat slechts een beperkt gewicht kan worden toegekend aan rapporten en verklaringen waarin een eigen oordeel wordt gegeven over de bekering van eiseres. De staatssecretaris overweegt dat de ingebrachte informatie normaal gesproken aanleiding zou zijn geweest om daarover nadere vragen te stellen. Dat dat in het geval van eiseres niet mogelijk is, betekent echter niet dat de staatssecretaris de gestelde bekering geloofwaardig moet achten.
17 De beroepsgrond dat de staatssecretaris aan eiseres gelet op haar situatie het voordeel van de twijfel had moeten geven en daarom haar bekering geloofwaardig moet vinden, slaagt niet. Artikel 31, zesde lid, van de Vw gaat alleen op indien aan de voorwaarden van dat artikel is voldaan. De staatssecretaris heeft in dat verband kunnen overwegen dat, nu de informatie die door eiseres is overgelegd zodanig summier is, dat van twijfel niet kan worden gesproken.
Loopt eiseres een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Iran?
18. Eiseres voert aan dat zij bij terugkeer vreest te worden ondervraagd door de autoriteiten van Iran. De Iraanse autoriteiten kunnen een gehoor houden met personen die niet beschikken over een geldig paspoort en voor wie een laissez-passer is afgegeven in verband met gedwongen terugkeer. In het geval van eiseres bestaat dan het risico dat zij, omdat zij dementerend is, iets verkeerds zal zeggen.
19. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [6] volgt dat de staatssecretaris, ook als de bekering ongeloofwaardig is geacht, nog altijd deugdelijk moet motiveren waarom geen reëel risico op een schending van artikel 3 van het EVRM bestaat. Het gaat er daarbij om dat een terugkerende vreemdeling op de luchthaven in Iran ondervraagd kan worden door de Iraanse autoriteiten over de reden van zijn afwezigheid. De staatssecretaris heeft de wijze waarop dit wordt beoordeeld verder uiteengezet in het informatiebericht (IB) 2023/35. [7]
20. De rechtbank is met de staatssecretaris van oordeel dat het niet waarschijnlijk is dat eiseres bij aankomst en in Iran problemen zal ondervinden omdat de gestelde bekering niet ten onrechte ongeloofwaardig is bevonden. Uit het artikel van de UK Home Office,
Country Policy and Information Note, Iran: Christians and Christian converts, van september 2022, waarnaar de staatssecretaris heeft verwezen, volgt dat er geen reëel risico bestaat op vervolging indien de bekering niet geloofwaardig is gevonden. In dat artikel staat verder dat alle terugkeerders bij aankomst in Iran worden ondervraagd. Echter, eiseres heeft in dat verband niet aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer zal en kan verklaren over haar in Nederland naar voren gebrachte asielmotief. De Iraanse autoriteiten kunnen voorts van terugkeerders verwachten dat zij een verklaring tekenen waarin afstand wordt gedaan van het christendom. Het verhoor zal dan over het algemeen van korte duur zijn en geen reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM met zich meebrengen.
Reguliere verblijfsvergunning
21. Eiseres voert tot slot aan dat de staatssecretaris in het bestreden besluit ten onrechte niet heeft getoetst of zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier.
22. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris in het bestreden besluit niet gehouden was ambtshalve te toetsen of eiseres in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op reguliere gronden. Eiseres verblijft sinds 2016 in Nederland en zij heeft op 3 maart 2021 voor het eerst asiel aangevraagd in Nederland. In artikel 3.6, derde lid, van het Vb [8] staat het volgende: “
Indien de vreemdeling de eerste aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet binnen zes maanden na de eerste inreis in Nederland heeft ingediend, kan een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd uitsluitend op grond van het eerste lid, onder b, alsnog ambtshalve worden verleend.” De staatssecretaris is daarom alleen gehouden door te toetsen in het geval de vreemdeling slachtoffer, aangever of getuige is van mensenhandel als bedoeld in artikel 3.48, eerste lid, onder a, b, of c, van het Vb. Daarvan is bij eiseres geen sprake. Bovendien volgt uit artikel 3.6ba, eerste lid, van het Vb dat alleen in het geval van eerste aanvragen (ook reguliere aanvragen) de staatssecretaris toetst of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, omdat sprake is van een schrijnende situatie. Zoals vastgesteld heeft eiseres voor haar asielaanvraag drie aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning regulier. De beroepsgrond van eiseres slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

23. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Hij heeft verder terecht niet ambtshalve getoetst of eiseres in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk heeft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en bekendgemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
2.Werkinstructie 2021/12 Medische problematiek en horen en beslissen in de asielprocedure.
3.Vreemdelingenwet 2000.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 26 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2057 (overwegingen 2.2 t/m 2.4) en 23 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1632 (overweging 3), die gaan over Werkinstructie 2010/13, thans Werkinstructie 2021/12.
5.Richtlijn 2013/32/EU.
7.Risico bij terugkeer naar Iran voor (toegedicht) afvalligen.
8.Vreemdelingenbesluit 2000.