202004228/1/V2.
Datum uitspraak: 23 juli 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 24 juli 2020 in zaak nr. NL20.9394 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 20 april 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, buiten behandeling gesteld.
Bij uitspraak van 24 juli 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I. Wudka, advocaat te Maastricht, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft desgevraagd schriftelijk inlichtingen verstrekt waarop de vreemdeling heeft gereageerd.
Overwegingen
1. Volgens de staatssecretaris heeft de vreemdeling geen belang bij het hoger beroep omdat hij is teruggekeerd naar zijn land van herkomst. De vreemdeling heeft echter laten weten dat hij alleen is teruggekeerd omdat hij daartoe verplicht was. De Afdeling stelt daarom vast dat de vreemdeling niet vrijwillig is teruggekeerd en nog steeds belang heeft bij de beoordeling van zijn hoger beroep.
2. Deze zaak gaat over een opvolgende asielaanvraag waaraan geen asielmotieven ten grondslag zijn gelegd. De gemachtigde van de vreemdeling betoogt dat hij die motieven niet kan achterhalen, omdat de vreemdeling langere tijd medisch niet in staat is om over zijn asielrelaas te verklaren. Het is volgens de gemachtigde daarom aan de staatssecretaris om de vreemdeling te hulp te schieten, bijvoorbeeld door middel van inschakeling van een medisch expert. De rechtbank heeft dit betoog verworpen en overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling zelf hulp had moeten inschakelen als hij dacht dat dat zou helpen. De vreemdeling klaagt in de enige grief dat de rechtbank dit ten onrechte heeft overwogen.
3. Uit de uitspraak van de Afdeling van 26 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2057, r.o. 2.2 t/m 2.4, volgt dat onder omstandigheden moet worden afgeweken van het uitgangspunt dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat hij in aanmerking komt voor internationale bescherming. Als een vreemdeling blijvend niet kan worden gehoord, kan de staatssecretaris hem aanbieden om zijn asielrelaas op een van de alternatieve manieren, genoemd in Werkinstructie 2010/13, aannemelijk te maken. Als de vreemdeling echter door zijn psychische situatie ook hiertoe niet in staat is, of zelfs maar zijn gemachtigde in staat te stellen dit te doen, kan de staatssecretaris met dit aanbod niet volstaan. De staatssecretaris moet dan onderzoek doen naar andere, passende vormen van informatievergaring. 3.1. Uit het advies van de Forensisch Medische Maatschappij Utrecht van 8 december 2019 blijkt dat de vreemdeling langere tijd medisch niet in staat is om over zijn asielmotieven te verklaren. Bij brief van 14 januari 2020 heeft de gemachtigde van de vreemdeling aan de staatssecretaris bericht dat hij diens asielmotieven ook niet op een van de alternatieve manieren, genoemd in Werkinstructie 2010/13, kan achterhalen. De staatssecretaris heeft ondeugdelijk gemotiveerd waarom hij hierin geen aanleiding zag om nader onderzoek te doen naar een andere, passende vorm van informatievergaring, bijvoorbeeld inschakeling van het Bureau Medische Advisering. De rechtbank heeft dat niet onderkend.
3.2. Het betoog van de staatssecretaris dat het om een opvolgende asielaanvraag gaat en dat de vreemdeling in deze zaak, anders dan in de zaak die leidde tot voormelde Afdelingsuitspraak, geen enkel asielmotief naar voren heeft gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. De staatssecretaris gaat eraan voorbij dat dit de eerste asielprocedure is waarin de vreemdeling door zijn psychische situatie, zoals beschreven in het hiervoor genoemde medische advies, niet in staat is om zijn asielaanvraag toe te lichten. De gemachtigde van de vreemdeling betoogt terecht dat het onder deze omstandigheden op de weg van de staatssecretaris lag om de vreemdeling te hulp te schieten en nader onderzoek, zoals onder 3.1 beschreven, naar zijn asielmotieven te doen.
3.3. De grief slaagt.
4. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 20 april 2020 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 24 juli 2020 in zaak nr. NL20.9394;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 20 april 2020, V-[…];
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.992,00 (zegge: negenentwintighonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Zwinkels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2021
309-894.