In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep dat eiser heeft ingediend tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser had zijn aanvraag op 22 september 2022 ingediend, en verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, had niet binnen de wettelijk vereiste termijn van zes maanden beslist. Eiser heeft verweerder op 23 december 2023 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep, waardoor het beroep kennelijk gegrond is verklaard.
De rechtbank heeft geoordeeld dat, hoewel eiser niet is gehoord, er aanleiding is om verweerder een langere beslistermijn op te leggen. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een nader gehoor af te nemen en binnen acht weken daarna een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en de rechtbank heeft de beslissing gegrond verklaard, waarbij het niet tijdig nemen van een besluit is vernietigd. De rechtbank heeft de betrokken partijen niet uitgenodigd voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet noodzakelijk werd geacht.