ECLI:NL:RBDHA:2024:6801

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
NL24.17318
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. E. Stap, had beroep aangetekend tegen de maatregel van bewaring die op 19 april 2024 was opgelegd. De staatssecretaris had op 23 april 2024 deze maatregel opgeheven. De rechtbank heeft op 30 april 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet. De rechtbank heeft zich gericht op de vraag of de staatssecretaris de maatregel van bewaring rechtsgeldig had opgelegd en of eiser recht heeft op schadevergoeding.

De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was, aangezien de staatssecretaris niet op de hoogte was van een openstaande gevangenisstraf van eiser op het moment van inbewaringstelling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel rechtsgeldig was ondertekend en dat de staatssecretaris conform zijn beleid heeft gehandeld. Eiser's argumenten over misbruik van recht en détournement de pouvoir zijn verworpen. De rechtbank heeft ook ambtshalve de rechtmatigheid van de maatregel beoordeeld en geen gronden gevonden om te oordelen dat deze niet aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voldeed.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.17318

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E. Stap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 19 april 2024, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De staatssecretaris heeft op 23 april 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 30 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft
de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben laten weten niet aanwezig te zullen zijn.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring mocht stellen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de zogenoemde beroepsgronden.
3. Omdat de bewaring op 23 april 2024 is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. De rechtbank kan een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen als de bewaring is opgeheven vóórdat de zitting heeft plaatsgevonden. [1] In dat verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest.
4. Het beroep is ongegrond. De maatregel is op enig moment voorafgaand aan de opheffing daarvan niet onrechtmatig geweest.

Is de maatregel rechtsgeldig ondertekend?

5. De rechtbank heeft ambtshalve de vraag aan de orde gesteld of de maatregel wel rechtsgeldig is ondertekend. De maatregel vermeldt dat die is opgelegd op 19 maart 2024 om 13:55 uur en is ondertekend door de hulpofficier van justitie [naam], inspecteur van politie. Bij de verificatie van de digitale handtekening ontving de rechtbank een foutmelding inhoudende dat de certificatie ongeldig is en de maatregel ondertekend is door: niet bekend. De staatssecretaris heeft echter ter zitting aan de rechtbank een printscreen getoond waaruit blijkt dat de maatregel van bewaring op 19 april 2024 om 13:49 uur rechtsgeldig is ondertekend door hulpofficier van justitie [naam] wiens certificaat geldig is. De printscreen is ook door de staatssecretaris geüpload in het digitale dossier. Daarmee heeft de staatssecretaris aangetoond dat de maatregel rechtsgeldig is ondertekend.
Heeft de staatssecretaris zijn bevoegdheid tot het opleggen van de maatregel gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die is gegeven?
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris ofwel misbruik van recht heeft gepleegd ofwel dat hij het verbod op détournement de pouvoir heeft geschonden. Het was de staatssecretaris immers al voorafgaand aan het opleggen van de maatregel bekend dat eiser nog een openstaande gevangenisstraf van 21 dagen, opgelegd bij vonnis van de strafrechter, moest ondergaan. De staatssecretaris had eiser eerst de gevangenisstraf moeten laten ondergaan om pas daarna te beslissen of eiser aansluitend in bewaring moest worden gesteld. Nu heeft het omgekeerde plaatsgevonden. Dat betekent dat de maatregel van bewaring van aanvang af onrechtmatig is en dat aan eiser een schadevergoeding moet worden toegekend van € 500,- (5 dagen x € 100,-).
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat hij op het moment van de inbewaringstelling niet op de hoogte was van het nog openstaande strafvonnis. Hij hoefde daar ook geen actief onderzoek naar te doen. Het opvragen van een uittreksel uit de justitiële documentatie is een handeling in het kader van de (feitelijke) uitzetting en daarom in beginsel niet vereist voorafgaand aan de bewaring. Uit het oogpunt van voortvarend handelen kan van de staatssecretaris worden verlangd dat hij wel voorafgaand aan de bewaring een uittreksel uit de justitiële documentatie opvraagt en zo nodig contact met het openbaar ministerie opneemt, als de vreemdeling in strafrechtelijke detentie zit, aansluitend op de strafrechtelijke detentie in vreemdelingenbewaring zal worden geplaatst en de uitzettingsdatum bekend is. [2] Die situatie doet zich hier niet voor.
6.2.
De staatssecretaris heeft er verder terecht op gewezen dat hij conform zijn beleid heeft gehandeld, zoals neergelegd in paragraaf A5/6.13 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Daarin staat namelijk, voor zover hier van belang, dat als tijdens de bewaring bekend wordt dat een strafrechtelijk vonnis nog niet ten uitvoer is gelegd, een vonnis zo snel mogelijk ten uitvoer wordt gelegd. In verband hiermee moet de Korpschef, de Commandant der KMar, de Dienst Terugkeer en Vertrek of de directeur van de justitiële inrichting zodra hij op de hoogte is van een strafrechtelijk vonnis, contact opnemen met het CJIB over de executie van het vonnis. Bij de stukken bevindt zich een bericht van het CJIB van 19 april 2024 gericht aan het detentiecentrum Rotterdam over de openstaande gevangenisstraf van 21 dagen van eiser. Verder blijkt dat op 23 april 2024 een positief selectieadvies is gegeven tot overplaatsing van eiser naar een penitentiaire inrichting ter uitzitting van zijn gevangenisstraf. Aldus heeft de staatssecretaris conform zijn beleid gehandeld. De maatregel van bewaring is diezelfde dag opgeheven.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
7. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat op enig moment voorafgaand aan de opheffing van de maatregel aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser voorafgaand aan de opheffing van de maatregel niet onrechtmatig is geweest en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Dat staat in artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000.
2.Zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4219 ro. 3.
3.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.