ECLI:NL:RBDHA:2024:6779

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
3 mei 2024
Zaaknummer
09/239232-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling en mishandeling door dochter van slachtoffer met zorgmachtiging

Op 3 mei 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1968, die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en mishandeling van haar moeder. De feiten vonden plaats op 18 september 2023 in 's-Gravenhage, waar de verdachte haar moeder met opzet de ademhaling heeft belet door haar keel dicht te knijpen. Daarnaast heeft de verdachte haar moeder mishandeld door te duwen en te schoppen. Tijdens de zitting op 19 april 2024 heeft de officier van justitie, mr. D.F.R. de Vrught, gevorderd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. S.I. Kouwenhoven, pleitte voor vrijspraak en betoogde dat er ernstige vormverzuimen waren in het voorbereidend onderzoek, wat de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in twijfel trok. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van vormverzuimen en dat de officier van justitie ontvankelijk was in haar vervolging. De rechtbank achtte de poging tot doodslag niet bewezen, maar verklaarde de subsidiaire tenlastelegging van zware mishandeling en de mishandeling van de moeder wel bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 242 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest, en er werd een zorgmachtiging afgegeven voor verplichte zorg voor de duur van zes maanden. De rechtbank hield rekening met de psychische stoornissen van de verdachte, die in verminderde mate toerekeningsvatbaar werd geacht.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/239232-23
Datum uitspraak: 3 mei 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1968 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats 1] te [plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 19 april 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.F.R. de Vrught en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw
mr. S.I. Kouwenhoven naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
zij op of omstreeks 18 september 2023 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam] opzettelijk van het leven te beroven, de hals van die [naam] met haar, verdachtes, handen heeft vastgepakt en/of (vervolgens) gedurende enige tijd de hals van die [naam] heeft dichtgeknepen en/of die [naam] heeft gewurgd en aldus gedurende enige tijd die [naam] de ademhaling heeft belet en/of belemmerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 18 september 2023 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen de hals van die [naam] met haar, verdachtes, handen heeft vastgepakt en/of (vervolgens) gedurende enige tijd de hals van die [naam] heeft dichtgeknepen en/of die [naam] heeft gewurgd en aldus gedurende enige tijd die [naam] de ademhaling heeft belet en/of belemmerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 18 september 2023 te 's-Gravenhage haar moeder, [naam] heeft mishandeld door de hals van die [naam] met haar, verdachtes, handen vast te pakken en/of (vervolgens) gedurende enige tijd de hals van die [naam] dicht te knijpen en/of die [naam] te wurgen, en aldus gedurende enige tijd die [naam] de ademhaling te beletten en/of belemmeren; artikel 304 Wetboek van Strafrecht;
2
zij op of omstreeks 18 september 2023 te 's-Gravenhage haar moeder, [naam] , heeft mishandeld door die [naam]
- op het hoofd te slaan,
- met kracht tegen het lichaam te duwen en/of
- tegen het lichaam te schoppen.

3.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

3.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw betoogt primair dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat er sprake is van ernstige vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Tevens betoogt de raadsvrouw dat er geen sprake is geweest van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, omdat het openbaar ministerie heeft verzuimd om tijdig relevante stukken in te dienen bij de verdediging en de rechtbank, mogelijk verkeerde informatie heeft gedeeld met de geneesheer-directeur en de procedure onnodig heeft vertraagd. Hierdoor is er sprake van ernstige onherstelbare vormverzuimen. De rechten van de verdachte zijn volgens de raadsvrouw op zodanig ernstige wijze geschonden dat zij hiervan nadeel heeft ondervonden. De raadsvrouw doet om die reden een beroep op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wegens strijd met geschonden voorschriften en artikel 6 van het EVRM en verwijst naar ECLI:NL:RBMNE:2021:405 en ECLI:NL:RBAMS:2020:3342.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van vormverzuimen. De officier van justitie stelt dat de argumenten die door de raadsvrouw naar voren zijn gebracht zien op de procedure rondom de zorgmachtiging, terwijl voor een schending van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering er een vormverzuim in het strafrechtelijk onderzoek dient te zijn. Daarnaast stelt de officier van justitie dat sprake is geweest van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Het openbaar ministerie heeft vanaf het begin geprobeerd te komen tot een passende afdoening. De medewerking van de verdachte is hierin een complicerende factor geweest. De officier van justitie concludeert dat het verweer van de raadsvrouw dient te worden verworpen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gang van zaken rondom de voorgenomen aanvraag om een zorgmachtiging weliswaar niet vlekkeloos is geweest, maar dat er in het strafproces geen sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering en/of schending van artikel 6 van het EVRM. De verdediging heeft immers alle revelante stukken voorafgaande aan de zitting kunnen bestuderen en hieraan haar verdediging kunnen aanpassen. Ook is niet aannemelijk geworden dat de officier van justitie verkeerde informatie heeft gedeeld met de geneesheer-directeur en de procedure onnodig heeft vertraagd. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsvrouw en acht de officier van justitie ontvankelijk in haar vervolging.

4.De bewijsbeslissing

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte heeft geprobeerd haar moeder te doden door haar keel dicht te knijpen en dat de verdachte haar moeder heeft mishandeld. De officier van justitie heeft dan ook gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte (integrale) vrijspraak van feit 1 bepleit. Met betrekking tot de onder 2 tenlastegelegde mishandeling heeft de raadsvrouw gesteld dat alleen ‘met kracht tegen het lichaam te duwen’(tweede gedachtestreepje) kan worden bewezenverklaard en dat de verdachte van het overige bij dit feit tenlastegelegde (eerste en derde gedachtestreepje) moet worden vrijgesproken.
4.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023293779, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 48) en het aanvullend proces-verbaal met het nummer PL1500-2023293779, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 15).
1. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 19 september 2023, voor zover inhoudende (p. 5-7):
Wij, verbalisanten, werden op 18 september 2023 gestuurd naar [adres] te [plaats 2] , alwaar wij spraken met [naam] . Zij verklaarde het volgende:
“Ik heb vandaag ruzie gehad met mijn dochter [verdachte] . Zij duwde mij weg. Ik viel op de grond en ik voelde dat zij mij schopte. Ik kreeg opnieuw een duw. Ik voelde dat [verdachte] op mij kwam zitten. Ik voelde haar handen om mijn nek komen. Ik voelde dat mijn keel werd dichtgeknepen. Ik kreeg steeds minder lucht door het dichtknijpen. Op een gegeven moment had ik mijn ontlasting laten lopen. Opeens liet ze los en vroeg zij mij om haar hand vast te houden.”
Ik, verbalisant, zag dat het slikken van het slachtoffer erg moeilijk ging. Slachtoffer gaf aan dat dit heel erg gevoelig was.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 19 september 2023, voor zover inhoudende (p. 8-9):
Wij, verbalisanten, zagen toen wij op 18 september 2023 in de woning van [naam] waren aangekomen, dat de nek van [naam] rood was. Wij zagen dat er een rode striem in haar nek zat. Wij zagen dat zij constant naar haar keel greep. Wij hoorden van [naam] dat zij pijn in haar keel had tijdens het slikken.
3. Het geschrift, te weten een geneeskundige verklaring van het slachtoffer van 20 september 2023, voor zover inhoudende (p. 15 van het aanvullend procesdossier):
Is er een vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel? Ja.
Geschatte duur van de genezing: 6 weken.
4. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 19 april 2024, voor zover inhoudende:
Ik heb mijn moeder tegen de grond geduwd. Ik heb ook een schop gegeven tegen haar scheenbeen
4.4.
Bewijsoverwegingen
Feit 1
De rechtbank stelt vast dat de verdachte haar handen om de keel van haar moeder heeft gelegd en vervolgens haar keel heeft dichtgeknepen en enige tijd dicht heeft gehouden. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaringen van het slachtoffer. Haar verklaringen zijn gedetailleerd en consistent, en daarom voldoende betrouwbaar. Ter plaatse gekomen verbalisanten hebben bovendien letsel rondom de nek van het slachtoffer vastgesteld. Dat er sprake is van letsel blijkt ook uit een medische verklaring van een arts.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag naar de juridische kwalificatie van het handelen van de verdachte. Daarover overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat zij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastegelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend is bewezen. Niet is komen vast te staan dat het dichtknijpen van de keel van het slachtoffer dusdanig lang heeft geduurd dat de verdachte daarmee het opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op de dood van haar moeder heeft gehad. Blijkens de verklaring van haar moeder heeft de verdachte haar bovendien uit eigen beweging ook weer losgelaten. Niet kan dan ook worden vastgesteld dat door het handelen van de verdachte sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van haar moeder. De verdachte zal dus worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
Een en ander ligt anders wat betreft het onder 1 subsidiair ten laste gelegde. Het is een feit van algemene bekendheid dat het dichtknijpen van de keel gedurende enige tijd kan leiden tot zuurstofgebrek, hetgeen hersenbeschadiging tot gevolg kan hebben. Naar algemene ervaringsregels is deze kans aanmerkelijk te achten. Deze wetenschap mag ook bij de verdachte bekend worden verondersteld.
De rechtbank is van oordeel dat de verrichte geweldshandeling, gelet op de wijze waarop deze is verricht, naar de uiterlijke verschijningsvorm moet worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard. De subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling kan daarom worden bewezenverklaard.
Feit 2
De rechtbank acht mishandeling in de vorm van duwen en schoppen eveneens bewezen. Ook hierover is door het slachtoffer consistent en gedetailleerd verklaard, terwijl de verdachte bovendien ook zelf heeft verklaard haar moeder te hebben geduwd en geschopt. Voor het slaan op het hoofd van het slachtoffer is echter onvoldoende (steun)bewijs aanwezig.
4.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
zij op 18 september 2023 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen de hals van die [naam] met haar, verdachtes, handen heeft vastgepakt en (vervolgens) gedurende enige tijd de hals van die [naam] heeft dichtgeknepen en die [naam] heeft gewurgd en aldus gedurende enige tijd die [naam] de ademhaling heeft belet en belemmerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
zij op 18 september 2023 te 's-Gravenhage haar moeder, [naam] , heeft mishandeld door die [naam]
- met kracht tegen het lichaam te duwen en
- tegen het lichaam te schoppen.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht in geval van een bewezenverklaring een gevangenisstraf op te leggen waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest met bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht. De raadsvrouw verzoekt de rechtbank tevens er rekening mee te houden dat het feit in verminderde mate is toe te rekenen aan de verdachte.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft geprobeerd haar moeder zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door haar hals gedurende enige tijd dicht te knijpen. Daarnaast heeft de verdachte haar moeder mishandeld door haar te duwen en te schoppen. De moeder van de verdachte is een vrouw op leeftijd. Dit zijn ernstige feiten.
Als gevolg van dit handelen door de verdachte heeft het slachtoffer lichamelijk letsel opgelopen terwijl ook de mentale gevolgen van een verwurging doorgaans niet moeten worden onderschat. Op de zitting heeft het slachtoffer ook over de nadelige psychische gevolgen die de feiten voor haar hebben gehad en nog steeds hebben verklaard, ook vanwege het feit dat de verdachte haar dochter is waar zij veel om geeft. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte aan.
Strafblad
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van de verdachte van 12 februari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder werd veroordeeld wegens strafbare feiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het op 15 november 2023 over de verdachte opgestelde Pro Justitia rapport van psychiater B.A. Blansjaar. De psychiater concludeert dat de verdachte lijdt aan psychische stoornissen in de vorm van schizofrenie en een stoornis in het gebruik van alcohol en dat dit ook zo was ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. De psychiater adviseert het bewezenverklaarde in een sterk verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusie van de psychiater met betrekking tot de stoornissen van de verdachte en zijn advies met betrekking tot de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte tijdens de tenlastegelegde en bewezenverklaarde feiten over en betrekt deze bij het bepalen van de aan de verdachte op te leggen straf.
De verdachte wordt dus in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van de feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in verband waarmee zij in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
StrafadviezenVanwege het ziektebeloop, het toestandsbeeld en het gebrek aan ziekte-inzicht bij de verdachte wordt het recidiverisico door psychiater Blansjaar als matig verhoogd ingeschat. Om het recidiverisico te beperken adviseert hij de verdachte in een Forensisch Psychiatrische Afdeling te plaatsen en te behandelen met aansluitend ambulante nazorg door een forensische polikliniek of forensisch FACT onder toezicht van de reclassering in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel. Bij de bespreking van dit strafadvies met de verdachte verklaarde zij daaraan mee te willen werken. Als zij zich later toch niet aan die bijzondere voorwaarden van behandeling zal kunnen of (blijven) houden, lijkt volgens de psychiater eerder een zorgmachtiging aangewezen dan tenuitvoerlegging. Verder adviseert de psychiater naast een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel aan de verdachte op te leggen om daarmee het toezicht op (behandeling van) de verdachte zo nodig te kunnen verlengen.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de op 4 december 2023 en 5 maart 2024 over de verdachte opgestelde rapportages van de Reclassering Nederland. Daarin wordt geadviseerd aan de verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht het recidiverisico te beperken of het gedrag van de verdachte te veranderen, omdat zij weigert mee te werken aan de geïndiceerde klinische behandeling en ambulante behandeling niet afdoende wordt geacht.
De straf
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel zoals de psychiater heeft geadviseerd, ziet de rechtbank geen aanleiding nu uit het onderzoek ter terechtzitting niet is gebleken dat de verdachte de noodzaak inziet van klinische of ambulante behandeling noch dat zij bereid is mee te willen werken aan toezicht en begeleiding van de reclassering.
Gelet op de stoornissen van de verdachte en de omstandigheid dat de gepleegde feiten daarmee verband houden waardoor voor herhaling moet worden gevreesd, is naar het oordeel van de rechtbank behandeling van de verdachte in een accommodatie met beveiligingsniveau 2 (FPA) en begeleiding noodzakelijk. Daarom zal de rechtbank ambtshalve bij afzonderlijke beschikking op 3 mei 2024 een zorgmachtiging voor verplichte zorg voor de duur van zes maanden afgeven. De op te leggen gevangenisstraf zal gelijk zijn aan de duur van het voorarrest tot veertien dagen na de uitspraak, om ervoor zorg te dragen dat de zorgmachtiging naadloos op de gevangenisstraf kan aansluiten. Hierdoor kan de verdachte vanuit een stabiele en gecontroleerde situatie in detentie - waarbinnen zij ook medicatie krijgt toegediend – aansluitend behandeling gaan ontvangen binnen een FPA, zodra een plek voor haar beschikbaar is. De rechtbank zal het bevel voorlopige hechtenis opheffen per de opname in het kader van de zorgmachtiging, voor het geval dat eerder mogelijk is dan pas na veertien dagen na de uitspraak. De rechtbank gaat er in dat geval vanuit dat het restant van de opgelegde straf later niet meer ten uitvoer zal worden gelegd.
De officier van justitie is bij de gevorderde straf uitgegaan van een bewezenverklaring van een poging tot doodslag bij het onder 1 tenlastegelegde feit. Omdat de verdachte daarvan wordt vrijgesproken legt de rechtbank een lagere straf op dan de officier van justitie heeft gevorderd.
De conclusie
Alles overwegende legt de rechtbank aan de verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van 242 dagen met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 45, 57, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van feit 2:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn moeder;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
242 (tweehonderdtweeënveertig) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop verdachte in het kader van de zorgmachtiging opgenomen zal zijn in een Forensisch Psychiatrische Afdeling, althans een soortgelijke (klinische) instelling of afdeling, danwel, uiterlijk, per de datum dat de voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan de opgelegde straf
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.J. van de Griend, voorzitter,
mr. F.C. Berg, rechter,
mr. C.M.A. de Koning, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. M. Gest en K. Zech, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 mei 2024.