ECLI:NL:RBDHA:2024:6737
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 29 februari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 26 maart 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren, maar eiser zelf niet.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie regelgeving heeft omtrent het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om overname aan Spanje gedaan, dat door Spanje is aanvaard.
Eiser heeft aangevoerd dat Spanje zich niet aan internationale verplichtingen houdt en dat overdracht naar Spanje zou leiden tot een situatie van indirect refoulement. Hij wijst op zijn ervaringen in Spanje en de hoge psychische druk die hij ervaart. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet heeft aangetoond dat hij bij overdracht aan Spanje een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris in zijn besluit gemotiveerd is ingegaan op de zienswijze van eiser en dat de beroepsgronden van eiser niet slagen.
De rechtbank besluit dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. M.M. Vollebregt-Kuipers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier, en is openbaar uitgesproken op 22 april 2024.