ECLI:NL:RBDHA:2024:6728
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag op grond van Dublinverordening
In de zaak tussen de eiser, een Tunesische man, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 mei 2024 uitspraak gedaan. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag van de eiser, conform de Dublinverordening.
De eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Tijdens de uitspraak werd opgemerkt dat er eerder op dezelfde dag een uitspraak was gedaan in een andere zaak (zaaknummer NL24.4016) die betrekking had op het beroep van de eiser. Hierdoor was de voorlopige voorziening niet meer nodig, en heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
De voorzieningenrechter heeft ook aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg als griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.