ECLI:NL:RBDHA:2024:6720
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vaststelling van onrechtmatig verblijf van een EU-onderdaan in Nederland na detentie
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2024, in de zaak AWB 23/6944, is de vraag aan de orde of eiser, een Poolse vreemdeling, rechtmatig verblijf in Nederland heeft. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft op basis van het EU-recht, omdat hij binnen vijf jaar na zijn komst naar Nederland gedetineerd is geweest. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar de staatssecretaris heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf zoals vastgelegd in het Vreemdelingenbesluit 2000. Eiser heeft in de periode van zijn verblijf in Nederland geen ononderbroken rechtmatig verblijf kunnen aantonen, omdat hij in 2022 een gevangenisstraf heeft ondergaan. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat de detentie van eiser de ononderbroken periode van verblijf heeft doorbroken, waardoor hij geen duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat de vaststelling van onrechtmatig verblijf geen onevenredige gevolgen voor eiser heeft, gezien zijn gebrek aan een vaste woon- of verblijfplaats en zijn criminele verleden. Eiser kan in Polen weer een leven opbouwen, waar hij bekend is met de taal en cultuur. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser Nederland moet verlaten.