In deze zaak heeft eiseres, van Somalische nationaliteit, op 29 september 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist. Eiseres heeft de staatssecretaris op 1 januari 2024 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing. Vervolgens heeft zij op 16 januari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld moet worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiseres heeft de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke gesteld en de wettelijke beslistermijn is op 29 december 2023 verstreken. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk gegrond is.
De rechtbank legt een rechterlijke dwangsom op aan de staatssecretaris, die binnen zestien weken na de uitspraak een besluit op de aanvraag moet bekendmaken. Voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, moet de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- betalen, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. L.E.A. Jonkers-Vellinga, rechter, en openbaar gemaakt op 2 mei 2024.