ECLI:NL:RBDHA:2024:671

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
23/1369
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ingangsdatum van de uitwonendenbeurs in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 22 januari 2024, in de zaak met nummer SGR 23/1369, wordt het beroep van eiser tegen de ingangsdatum van zijn uitwonendenbeurs beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.J. Zennipman, had een uitwonendenbeurs aangevraagd die door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, vertegenwoordigd door mr. H. Bouhuys, was toegekend met een ingangsdatum van 1 augustus 2022. Eiser was van mening dat hij recht had op een eerdere ingangsdatum, aangezien hij vanaf 2 juni 2022 op een nieuw adres woonachtig was.

De rechtbank behandelt de feiten van de zaak, waarbij eiser eerder als thuiswonende studerende was aangemerkt en zijn beurs was herzien. De rechtbank oordeelt dat de ingangsdatum van de uitwonendenbeurs niet eerder kan zijn dan het begin van het studiejaar, zoals bepaald in de Wet studiefinanciering 2000. De rechtbank wijst erop dat de wet geen ruimte biedt voor een eerdere toekenning van de beurs, en dat eiser zelf verantwoordelijk is voor het tijdig indienen van zijn aanvraag.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of griffierecht, hoewel hij een te hoog griffierecht heeft betaald. De rechtbank zal hem een bedrag van € 134 terugbetalen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1369

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J. Zennipman),
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Bouhuys).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de ingangsdatum van zijn uitwonendenbeurs.
1.1.
Verweerder heeft met het primaire besluit van 26 oktober 2022 de aanvraag van eiser voor een uitwonendenbeurs toegekend en de ingangsdatum daarvan bepaald op
1 augustus 2022. Met het bestreden besluit van 12 januari 2023 heeft verweerder deze ingangsdatum gehandhaafd.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 11 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stond in de periode van 7 februari 2021 tot 2 juni 2022 ingeschreven in de Basisregistratie personen (Brp) op het adres [adres 1] te [plaatsnaam] en ontving een uitwonendenbeurs. Bij besluiten van 18 mei 2022 heeft verweerder de aan eiser toegekende uitwonendenbeurs herzien, in die zin dat eiser vanaf 1 september 2021 als thuiswonende studerende is aangemerkt en daardoor minder studiefinanciering is gaan ontvangen. Bij uitspraak van 27 juli 2023 [1] heeft deze rechtbank het daartegen gerichte beroep van eiser ongegrond verklaard.
3. Met ingang van 2 juni 2022 staat eiser in de Brp ingeschreven op het adres [adres 2] te [plaatsnaam] . Eiser heeft op 25 oktober 2022 een uitwonendenbeurs aangevraagd met ingang van 1 augustus 2022. Bij besluit van 26 oktober 2022 heeft verweerder de uitwonendenbeurs met ingang van 1 augustus 2022 toegekend. In geschil is of verweerder terecht niet eerder dan 1 augustus 2022 de uitwonendenbeurs heeft toegekend.

Wat vindt eiser in beroep?

4. Eiser stelt dat hij vanaf 2 juni 2022 op de [adres 2] woonachtig is, zodat hij vanaf die datum recht heeft op een uitwonendenbeurs. Volgens eiser heeft de Dienst Uitvoering en Onderwijs (DUO) begin juni 2022 een huisbezoek verricht op dat adres om vast te stellen of eiser daar woonachtig is.
Wat vindt verweerder in beroep?
5. Verweerder stelt dat de uitwonendenbeurs met terugwerkende kracht kan worden toegekend tot het begin van het studiejaar. De uitwonendenbeurs voor het nieuwe adres is aangevraagd op 25 oktober 2022. Omdat studiejaren in het middelbaar beroepsonderwijs lopen van 1 augustus tot en met 31 juli, is de uitwonendenbeurs toegekend met ingang van
1 augustus 2022.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. Gelet op het bepaalde in artikel 3.21, derde lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000), wordt een verhoging van studiefinanciering niet toegekend voor een periode voorafgaand aan het studiejaar waarin de aanvraag is ingediend. Gelet hierop heeft verweerder de uitwonendenbeurs op goede gronden niet eerder dan met ingang van
1 augustus 2022 toegekend, de start van het studiejaar 2022/2023. Nu dit een dwingendrechtelijke bepaling betreft, is het voor verweerder wettelijk niet mogelijk om de uitwonendenbeurs met terugwerkende kracht toe te kennen over de periode vóór 1 augustus 2022. De rechtbank verwijst in dit verband naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van
12 oktober 2016 [2] .
7. Voor zover eiser een beroep doet op de in artikel 11.5 van de Wsf 2000 neergelegde hardheidsclausule, overweegt de rechtbank als volgt. Dat de aanvraag een beperkte terugwerkende kracht heeft tot het begin van het studiejaar, vloeit rechtstreeks uit de wet voort en is dus geen onbedoeld neveneffect van de wet. Dat eiser in de veronderstelling verkeerde dat hij na inschrijving op zijn nieuwe adres automatisch weer een uitwonendenbeurs zou ontvangen, maakt het voorgaande niet anders. Daar komt bij dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat van de zijde van de DUO geen huisbezoek is verricht op het nieuwe adres van eiser. Het is verder de verantwoordelijkheid van eiser om zich te verdiepen in de wet- en regelgeving met betrekking tot de studiefinanciering en tijdig een aanvraag bij verweerder in te dienen. Dat eiser zich niet gerealiseerd heeft dat hij vanwege de eerdere herziening van zijn uitwonendenbeurs de uitwonendenbeurs opnieuw diende aan te vragen, is een omstandigheid die, hoe vervelend de gevolgen voor hem ook zijn, voor zijn eigen rekening en risico komt.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten. Ook krijgt hij geen vergoeding voor het griffierecht. De rechtbank heeft wel ambtshalve geconstateerd dat eiser teveel griffierecht heeft betaald. Er had een griffierecht moeten worden geheven van € 50 in plaats van € 184. De rechtbank zal eiser daarom een bedrag terugbetalen van € 134.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2024.
De rechter is verhinderd te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.