ECLI:NL:RBDHA:2024:6685
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toewijzing voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Frankrijk
In de zaak tussen verzoeker en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 april 2024 uitspraak gedaan. Verzoeker had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 7 februari 2024 kennelijk ongegrond werd verklaard. Vervolgens heeft verzoeker verzet aangetekend en verzocht om een voorlopige voorziening.
De behandeling van het verzet en het verzoek om een voorlopige voorziening was gepland op 11 april 2024. Echter, op 10 april 2024 heeft de gemachtigde van verzoeker een verzoek om aanhouding ingediend wegens het ontbreken van een tolk. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen en partijen geïnformeerd dat zij voornemens was om buiten zitting uitspraak te doen. Beide partijen stemden hiermee in.
Op 11 april 2024 heeft de staatssecretaris aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft daarop het verzoek toegewezen en bepaald dat het bestreden besluit wordt geschorst. Dit betekent dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Frankrijk totdat er een beslissing is genomen op het verzet. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 875,-. De uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.