ECLI:NL:RBDHA:2024:6674

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
NL 24.10076
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van de asielaanvraag van een Eritrese vrouw met betrekking tot Oeganda als veilig derde land

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, wordt het beroep van een Eritrese vrouw tegen de niet-ontvankelijkheid van haar asielaanvraag beoordeeld. De rechtbank heeft op 4 maart 2024 een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid vernietigd, waarin de asielaanvraag van de vrouw niet-ontvankelijk werd verklaard op basis van artikel 30a van de Vreemdelingenwet 2000, omdat Oeganda als veilig derde land werd beschouwd. De rechtbank heeft op 3 april 2024 de zaak behandeld, waarbij de eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris en een tolk in de taal Tigrinya.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft aangetoond dat de eiseres een band heeft met Oeganda en dat zij daar redelijkerwijs kan worden toegelaten. De rechtbank wijst erop dat de eiseres slechts zeven tot acht maanden in Oeganda heeft verbleven in afwachting van haar asielaanvraag en dat zij nooit een verblijfsvergunning heeft gekregen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet voldoende heeft gemotiveerd dat de eiseres kan terugkeren naar Oeganda en dat de niet-ontvankelijkheid van de asielaanvraag onterecht is. De rechtbank draagt de staatssecretaris op om binnen zestien weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de eiseres opnieuw moet worden gehoord. Tevens wordt er een dwangsom opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris ook in de proceskosten van de eiseres, vastgesteld op € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.10076
V-nummers: [V-Nummer 1] en [V-Nummer 2]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum 1] 1984, van Eritrese nationaliteit, eiseres
alsmede haar minderjarige kind,

[appellant] ,

geboren op [geboortedatum 2] 2020, van Eritrese nationaliteit
(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. J. van Dam).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de niet-ontvankelijkheidverklaring van de asielaanvraag van eiseres.
Bij besluit van 4 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000. Ook heeft verweerder een terugkeerbesluit uitgevaardigd.
De rechtbank heeft het beroep op 3 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van verweerder en
S.B. Aniania als tolk in de taal Tigrinya.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank heeft met partijen op de zitting gesproken over het beroep niet tijdig dat is voorafgegaan aan het onderhavige beroep. Na de zitting is de rechtbank gebleken dat dit beroep aanhangig is bij deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle. Met de gemachtigde van eiseres is hierover telefonisch contact geweest. Hij heeft toegezegd het beroep niet tijdig in te trekken om zo te voorkomen dat er twee inhoudelijke uitspraken komen. De rechtbank gaat ervan uit dat de gemachtigde het beroep niet tijdig zal intrekken. De rechtbank doet in deze procedure daarom geen uitspraak over het ingestelde beroep niet tijdig.
2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of verweerder de asielaanvraag van eiseres op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Achtergrond
4. Eiseres stelt op [medio juni] 2017 te zijn gevlucht uit Eritrea. Eiseres heeft in de periode van 2017 en 2018 ongeveer zeven of acht maanden verbleven in Oeganda. Eiseres heeft in Oeganda een asielaanvraag ingediend. Naar eigen zeggen is deze aanvraag afgewezen. Eiseres heeft gedurende deze aanvraag een mobiliteitspas gekregen om zes maanden te verblijven in Oeganda. Uit het systeem van verweerder blijkt dat eiseres begin 2018 in [stad] een Italiaans Schengenvisum heeft aangevraagd en verkregen. Eiseres heeft twee dochters, waarvan één dochter in Nederland verblijft en één in Ethiopië. Eiseres is in februari 2018 in Nederland aangekomen en heeft op 17 augustus 2022 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
Asielrelaas
5. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Eiseres heeft Eritrea illegaal verlaten, omdat zij bang was te worden mishandeld of te worden ondervraagd omdat haar ex-man gedeserteerd was van militaire dienst. Ook behoorde haar ex-man, in tegenstelling tot haar geloof, bij de Pinkstergemeente. Daardoor konden eiseres en haar ex-man niet trouwen. Eiseres heeft met haar (oudste) dochter voor twee maanden gedetineerd gezeten in Eritrea na een poging om Eritrea te verlaten. Eiseres is tijdens haar detentie mishandeld en ondervraagd over haar ex-man. Vervolgens heeft eiseres Eritrea illegaal verlaten via een smokkelaar.
Besluitvorming
6. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, omdat Oeganda als veilig derde land voor eiseres kan worden beschouwd. Eiseres heeft een band met Oeganda, omdat zij daar voor een langere periode rechtmatig verblijf heeft gehad. Verweerder gaat er ook van uit dat eiseres opnieuw wordt toegalaten tot Oeganda. Van eiseres kan in dit kader worden verwacht dat zij inspanningen verricht om een Eritrees paspoort te verkrijgen. Daarnaast stelt verweerder dat eiseres er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat Oeganda ten aanzien van haar niet voldoet aan de voorwaarden uit artikel 3.106a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. Verweerder wijst in zijn beoordeling op het informatiebericht 2020/20, op een USDOS-rapport van 20 maart 2023 en op de informatie uit de Oeganda Factsheet van oktober 2023.
De beroepsgronden van eiseres
7.1.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij geen band heeft met Oeganda. Zij heeft daar zeven á acht maanden verbleven in afwachting van een beslissing op haar asielaanvraag. Dat is geen aanzienlijke periode of langere tijd. Verweerder stelt ten onrechte dat eiseres een verblijfsrecht heeft gehad in Oeganda en heeft ook geen acht geslagen op de verklaring van eiseres dat zij slechts op doorreis was. Eiseres heeft aangegeven dat zij geen verblijfsvergunning, maar alleen een mobiliteitspas had. De correcties en aanvullingen zijn onvoldoende betrokken bij de besluitvorming. Eiseres wijst op een onderzoek van de Norwegian Refugee Council waarin de gang van zaken tijdens een asielprocedure wordt uitgelegd. De verklaringen van eiseres komen overeen met de beschrijvingen van de asielprocedure in het aangehaalde onderzoek.
7.2.
Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat verweerder haar onvoldoende heeft gehoord over de toelating tot Oeganda. Verweerder heeft dit ook erkend, maar meent dat eiseres niet de missende informatie naar voren heeft gebracht. De bal wordt ten onrechte bij eiseres neergelegd. Het is aan verweerder om gedegen onderzoek te verrichten.
7.3.
Ten slotte stelt eiseres dat verweerder Oeganda ten onrechte heeft aangemerkt als een veilig land van herkomst.
Het oordeel van de rechtbank
8. Wanneer een asielaanvraag niet-ontvankelijk wordt verklaard, omdat een derde land voor de vreemdeling als veilig derde land wordt beschouwd, moet de vreemdeling een zodanige band hebben met dit derde land dat het voor hem of haar redelijk zou zijn om naar dat land te gaan. Hierbij worden alle relevante feiten en omstandigheden betrokken, zoals de aard, duur en omstandigheden van het eerdere verblijf. [1] Ook moet verweerder aannemelijk maken dat de vreemdeling wordt toegelaten tot het derde land. Hij moet hierbij, aan de hand van algemeen bekende informatie of op basis van verklaringen van de vreemdeling, redenen aandragen waarom toegang in beginsel mogelijk is. Vervolgens is het aan de vreemdeling om aan te tonen dat deze geschetste mogelijkheden om toegang te krijgen tot het derde land, in zijn of haar geval niet aanwezig zijn. [2]
9.1.
De rechtbank oordeelt dat verweerder in deze zaak onvoldoende gemotiveerd heeft dat eiseres een band heeft met Oeganda en dat nog altijd aannemelijk is dat zij wordt toegelaten tot Oeganda.
9.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres in Oeganda een document heeft gehad om gedurende de asielprocedure in Oeganda te verblijven. Op de zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat de band met Oeganda kan worden afgeleid uit het feit dat eiseres zeven á acht maanden in Oeganda heeft verbleven, dat zij het verblijfsrecht zelfstandig heeft verlengd en dat zij zelfstandig een visumaanvraag voor Italië heeft ingediend. De rechtbank stelt voorop dat uit beleidsinformatie van verweerder blijkt dat een eerder verblijf in een derde land van tenminste een half jaar niet doorslaggevend hoeft te zijn. Verweerder moet immers alle omstandigheden waaronder de vreemdeling in het derde land heeft verbleven meewegen bij de besluitvorming. [3] De rechtbank acht de door verweerder genoemde omstandigheden onvoldoende om te concluderen dat eiseres een band heeft met Oeganda. Daartoe acht de rechtbank van belang dat, hoewel eiseres verblijfsrecht had in Oeganda, zij enkel gedurende een aantal maanden rechtmatig verblijf had in afwachting van de beslissing op haar asielaanvraag. Hoewel het nog maar zeer de vraag is of de omstandigheden dat eiseres haar verblijfsrecht in Oeganda heeft verlengd en zelfstandig een visumaanvraag heeft gedaan iets zeggen over de
bandmet Oeganda, zijn bij deze omstandigheden bovendien de nodige kanttekeningen te plaatsen. Zoals gezegd – en dit is ook niet in geschil – gaat het hier slechts om procedureel rechtmatig verblijf gedurende een aantal maanden. Eiseres heeft herhaaldelijk verklaard dat zij in Oeganda nimmer een verblijfsvergunning heeft gekregen. Daarnaast heeft eiseres op de zitting aangegeven dat de mensensmokkelaar voor haar een visumaanvraag heeft ingediend. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiseres een zodanige band heeft met Oeganda dat het redelijk is dat zij (met haar jongste dochter) terugkeert naar dit land. Gelet hierop is het beroep gegrond, zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
9.3.
In het kader van de finale geschillenbeslechting zal de rechtbank waar mogelijk de overige beroepsgronden bespreken en zich ook uitlaten over het vraagstuk van de toelating tot Oeganda. Uit het beleid van verweerder volgt dat niet op voorhand vast hoeft te staan dat de vreemdeling toegang tot het derde land zal krijgen. [4] Beoordeeld moet worden of er redenen zijn om aan te nemen dat de vreemdeling (weer) toegang zal krijgen tot het derde land. Volgens de Afdeling is het aan verweerder om die toegang aannemelijk te maken. [5] Dat kan volgen uit verklaringen van de vreemdeling, waarbij kan worden gedacht aan het eerder hebben kunnen verkrijgen van toegang op een moment dat de omstandigheden min of meer gelijk waren aan de huidige situatie. Vervolgens is het aan de vreemdeling om het tegendeel aan te tonen. Wat betreft het verkrijgen van toegang tot het veilig derde land: de vreemdeling zal daartoe - na de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag - aantoonbaar serieuze pogingen moeten doen. Tot zover het beleid van verweerder.
9.4.
Verweerder heeft erkend dat eiseres ten onrechte niet is gehoord over een (mogelijke) toelating tot Oeganda. Volgens verweerder is eiseres hierdoor niet benadeeld, omdat het aan verweerder is om aannemelijk te maken dat eiseres toegang zal krijgen tot het derde land en verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de door eiseres afgelegde verklaringen in de gehoren.
9.5.
De rechtbank volgt het standpunt van verweerder niet. Hoewel het aan verweerder is om aannemelijk te maken dat eiseres en haar jongste dochter (weer) toegang zullen krijgen tot Oeganda, moet verweerder daarbij volgens zijn beleid rekening houden met de verklaringen van eiseres. Het is aan verweerder om eiseres voldoende in de gelegenheid te stellen om relevante omstandigheden naar voren te brengen in een gehoor. Dat is in deze zaak ten onrechte niet gebeurd. Het lag daarom op de weg van verweerder om eiseres te horen over de toelating tot Oeganda. Dit geldt temeer nu eiseres heeft verklaard dat de reden van haar vlucht was dat de Eritrese autoriteiten naar haar (en haar ex-partner) op zoek waren, dat zij na een eerste vluchtpoging door de Eritrese autoriteiten is opgepakt, dat zij toen is mishandeld en samen met haar oudste dochter twee maanden gedetineerd heeft gezeten en dat zij vervolgens het land illegaal is uitgereisd. De overweging van verweerder in het bestreden besluit dat van eiseres verwacht mag worden dat zij de Eritrese autoriteiten verzoekt om een nieuw of verlengd paspoort, omdat haar asielrelaas geen reden geeft tot vermoedens dat zij in vluchtelingrechtelijke zin heeft te vrezen, kan de rechtbank om die reden volstrekt niet volgen. Gelet hierop is ook ten aanzien van de toegang tot Oeganda sprake van een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek. Deze beroepsgrond slaagt dus eveneens.

Conclusie en gevolgen

10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht en gemotiveerd of van eiseres redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij terugkeert naar Oeganda vanwege haar band met dit land en dat eiseres (met haar jongste dochter) zal worden toegelaten tot Oeganda. De beroepsgrond met betrekking tot de vraag of Oeganda voor eiseres als veilig derde land kan worden aangemerkt behoeft daarom geen bespreking. Dit heeft tot gevolg dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, een bestuurlijke lus toe te passen of zelf in de zaak te voorzien. De reden hiervoor is dat nader onderzoek en een nadere motivering van verweerder nodig zijn. Bij de huidige stand van zaken valt op voorhand bovendien niet uit te sluiten dat dit nader onderzoek alsnog leidt tot een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag van eiseres. Verweerder zal eiseres opnieuw moeten horen en alle relevante informatie [6] moeten betrekken bij het nieuw te nemen besluit. De rechtbank geeft hiervoor een termijn van maximaal zestien weken. Dat is volgens de vaste rechtspraak van de Afdeling een termijn van maximaal acht weken om het gehoor af te nemen en maximaal acht weken daarna om het besluit op de aanvraag bekend te maken. [7] Gezien het relaas van eiseres en de inhoudelijke overwegingen van de rechtbank, zoals onder 9 weergegeven, geeft de rechtbank verweerder in overweging om de asielaanvraag van eiseres inhoudelijk te behandelen.
11. De rechtbank ziet aanleiding om een dwangsom op te leggen gezien de lange duur van de procedure. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, zesde lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt. De rechtbank stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 200,- per dag dat de termijn overschreden wordt, met een maximum van € 15.000,-. Naar het oordeel van de rechtbank volstaat deze dwangsom om verweerder te stimuleren om spoedig te beslissen.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 4 maart 2024;
- draagt verweerder op om binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.B. de Boer, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.P.W. Kwakman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 3:106a, tweede en derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) op 13 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3380, opnieuw bevestigd in de uitspraak van de Afdeling op 16 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:128.
3.Zie informatiebericht 2021/8 “Beoordeling veilige derde landen in de asielprocedure - bewijslast en landeninformatie”.
4.Zie informatiebericht 2021/8 “Beoordeling veilige derde landen in de asielprocedure - bewijslast en landeninformatie”.
5.Zie rechtsoverweging 8 en de aangehaalde uitspraken van de Afdeling in voetnoot 2.
6.Waaronder de ter zitting overgelegde rapportage van Kindcentrum De Troubadour.