ECLI:NL:RBDHA:2024:665

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
SGR 23/1534
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid op basis van de Wet WIA en de rol van medisch en arbeidskundig onderzoek

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 25 januari 2024, is de zaak behandeld van een eiser die in beroep ging tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over zijn arbeidsongeschiktheid. Eiser had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar het Uwv had de mate van arbeidsongeschiktheid per 18 mei 2022 vastgesteld op 40,95%. Na bezwaar werd deze mate verhoogd naar 49,84%. Eiser betoogde dat zijn beperkingen onvoldoende waren erkend en dat hij volledig arbeidsongeschikt was. Hij verwees naar diverse medische klachten, waaronder een darmaandoening en psychische klachten, en stelde dat deze niet adequaat waren beoordeeld.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld op 49,84%. De rechtbank concludeerde dat het medisch en arbeidskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische feiten waren die de eerdere beoordeling konden ondermijnen. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser was om aanvullende medische gegevens te overleggen ter ondersteuning van zijn stellingen, wat hij niet had gedaan. De rechtbank vond geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en het arbeidsdeskundig onderzoek. Uiteindelijk werd het beroep van eiser ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1534

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: [naam] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. D. Spiering-Kalay).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2022 (het primaire besluit) heeft het Uwv eiser per 18 mei 2022 (de datum in geding) een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 40,95%.
Bij besluit van 7 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid per de datum in geding nader op 49,84% geschat.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en heeft nadere gronden ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader verweerschrift ingediend.
Eiser en het Uwv hebben over en weer nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, die tevens zijn dochter is. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is voor gemiddeld 36,09 uur per week werkzaam geweest als productiemedewerker. Op 20 mei 2020 heeft hij zich vanuit de Werkloosheidswet (WW) ziekgemeld. Bij besluit van 19 augustus 2020 is hem met ingang van 19 augustus 2020 een uitkering toegekend op grond van de Ziektewet (ZW) en is zijn WW-uitkering beëindigd.
Op 14 februari 2022 heeft hij een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet WIA die hem bij het primaire besluit is toegekend.
2.1.
Primaire fase
Ter beoordeling van de eventuele aanspraak op een WIA-uitkering heeft een medisch en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. De bevindingen daarvan zijn neergelegd in een medisch onderzoeksverslag van de primaire verzekeringsarts van 10 mei 2022 en het rapport van de primaire arbeidsdeskundige van 13 juni 2022. De primaire verzekeringsarts, die eiser persoonlijk heeft onderzocht, heeft vastgesteld dat eiser verminderde functionele mogelijkheden heeft als gevolg van ziekte of gebrek, maar wel belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 mei 2022. De primaire arbeidsdeskundige heeft vervolgens vastgesteld dat eiser niet geschikt is voor de maatgevende arbeid en heeft op basis van de drie geselecteerde functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid geschat op 40,95%.
2.2.
Bezwaarfase
Bij het bestreden besluit heeft het Uwv bezwaar tegen het primaire besluit gegrond verklaard in die zin dat de hoogte van de WGA-uitkering gelijk blijft, maar de mate van arbeidsongeschiktheid wordt verhoogd naar 49,84%. In bezwaar heeft een medische en arbeidskundig heroverweging plaatsgevonden. De bevindingen daarvan zijn neergelegd in een medisch onderzoeksverslag van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 19 januari 2023 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 2 februari 2023. De verzekeringsarts b&b heeft de belastbaarheid van eiser per datum in geding aanvullende beperkingen aangenomen die zijn neergelegd in een gewijzigde FML van 19 januari 2023. Naar aanleiding hiervan heeft de arbeidsdeskundige b&b twee van de eerder geduide functies niet meer passend geacht en de mate van arbeidsongeschiktheid per de datum in geding op 49,84% geschat.
Standpunten
3. Eiser betoogt dat onvoldoende beperkingen zijn aangenomen; hij meent volledig arbeidsongeschikt te zijn. Hij is aan zijn prostaat geopereerd, en plast bloedstolsels uit. Zijn darmaandoening,
colitis ulcerosa, is volgens hem niet (voldoende) serieus genomen. Verder stelt eiser dat hij een extreem hoge bloeddruk en diabetes heeft, steeds slechter ziet, pijn en tintelingen in zijn armen en benen heeft en snel vermoeid raakt. Hierdoor heeft hij al enige tijd depressieve klachten die het hem onmogelijk maken om te werken. Eiser stelt verder dat hij gestart is met de behandeling door een psycholoog bij Synthese | iGGz, geestelijke gezondheidszorg te Den Haag en het dossier over zijn geestelijke klachten zal opsturen naar de rechtbank. Eiser stelt dat hij geen staand, zittend of gecombineerd werk kan verrichten, terwijl de (on)mogelijkheid van zittend werken in het gesprek met de verzekeringsarts b&b niet eens ter sprake is gebracht, zodat hij daar niet op heeft kunnen reageren.
4. Het Uwv handhaaft in beroep zijn eerder ingenomen standpunt. Het Uwv verwijst hiertoe naar de medische rapportage in beroep van 24 april 2023, waarin de verzekeringsarts b&b gemotiveerd is ingegaan op de door eiser in beroep overgelegde gegevens. De verzekeringsarts b&b overweegt hierover dat geen sprake is van nieuwe medische feiten of omstandigheden op basis waarvan het eerder ingenomen standpunt dient te worden herzien. Per datum in geding kan niet gesproken worden van geen benutbare mogelijkheden (GBM). Opgemerkt moet worden dat met de meerdere chronische aandoeningen reeds rekening is gehouden door de beperkingen aan te nemen in de FML. De in beroep ingebrachte uitgebreide informatie bevat geen nieuwe medische feiten die per datum in geding relevant waren, niet bekend waren en niet in het gezichtsveld van de verzekeringsarts waren bij de vaststellen van de medische beperkingen, aldus (samengevat) de verzekeringsarts b&b. Het had op de weg van eiser gelegen om gegevens over te leggen van de door hem in beroep gestelde psychische klachten.
Beoordeling
5. De rechtbank moet beoordelen of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser in de zin van de Wet WIA met ingang van de datum in geding, terecht heeft vastgesteld op 49,84%. De voor de beoordeling van dit beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Het Uwv mag zijn besluiten over de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek van de verzekeringsarts b&b is gebaseerd op dossierstudie, anamnese, onderzoek door de primaire verzekeringsarts die eiser persoonlijk heeft onderzocht, dat wat tijdens de bezwaarprocedure aan bod is gekomen en informatie van de behandelend sector. Ook heeft de verzekeringsarts b&b gereageerd op de bezwaargronden en kenbaar rekening gehouden met de daarbij overgelegde medische informatie. Die informatie heeft namelijk geleid tot aanvullende beperkingen die zijn opgenomen in de gewijzigde FML van 19 januari 2023. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden.
5.3.
Ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding om de medische bevindingen en de conclusie van de verzekeringsarts b&b onzorgvuldig of niet juist te achten. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de ernst van de lichamelijke klachten van eiser is onderschat en dat daarom meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen dan al is gedaan. Dat eiser hoge bloeddruk heeft is opgemerkt door de verzekeringsarts b&b, die melding maakt van hypertensie. Deze klachten zijn in het medisch onderzoek erkend en hebben geleid tot het opnemen van diverse beperkingen in de FML van 10 mei 2022 en de gewijzigde FML van 19 januari 2023, waarin nieuwe en verdergaande beperkingen zijn aangenomen. Het is niet medisch objectief gebleken dat eiser hiermee tekort is gedaan. Eiser heeft ook geen aanvullende medische (en andere) informatie in het geding gebracht op basis waarvan twijfel over de beoordeling van zijn lichamelijke klachten door de verzekeringsarts b&b had kunnen ontstaan (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ0845). Dat met de primaire verzekeringsarts niet is gesproken over de (on)mogelijkheid om zittend werk te verrichten, maakt het voorgaande niet anders. In bezwaar heeft eiser dat aangevoerd, en de verzekeringsarts b&b is daar op pagina 4 van het medisch rapport van 19 januari 2023 gemotiveerd op ingegaan (“Er is geen aanleiding om te suggereren dat zitten, gelet op de mogelijkheden voor het vertreden, op medische gronden beperkt moet zijn.(…)”).
5.4.
De rechtbank stelt vast dat eiser bij de aanvraag en in bezwaar niets heeft opgemerkt over depressieve klachten. Pas in beroep heeft hij gesteld dat daarvan sprake is. Eiser heeft die stelling niet onderbouwd met bijvoorbeeld gegevens van zijn behandelaar bij Synthese | IGGZ in Den Haag. Het Uwv heeft terecht gesteld dat het op de weg van eiser had gelegen om gegevens over te leggen van de door hem gestelde psychische klachten. De rechtbank volgt eiser daarbij niet in zijn stelling dat verweerder die gegevens moet opvragen, omdat de zorgverlener van Synthese het medisch dossier alleen zou willen uitwisselen met verweerder na een schriftelijk verzoek daartoe door verweerder is met toestemming van eiser. De rechtbank ziet niet in waarom eiser zelf (met zijn instemming) de medische gegevens van zijn behandelaar zou kunnen krijgen, uit het mailbericht van eiser blijkt ook niet dat dat is gevraagd en geweigerd. Niet is gebleken derhalve dat de door eiser gestelde depressieve klachten op de datum in geding al aanwezig waren. Dat geldt ook voor de overige door eiser gestelde, maar niet met (nieuwe) medische stukken onderbouwde klachten.
5.5.
Uitgaande van de juistheid van de bij eiser vastgestelde medische beperkingen, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de in bezwaar geduide functies voor eiser ongeschikt zijn. Alle functies zoals geselecteerd in het arbeidsdeskundig rapport van de arbeidsdeskundige b&b voldoen aan de marges van belastbaarheid van de gewijzigde FML. De rechtbank ziet dan ook geen grond om aan de juistheid van het arbeidsdeskundig onderzoek te twijfelen. De enkele stelling van eiser dat hij geen staand, zittend of gecombineerd werk kan verrichten, biedt geen grond voor een ander oordeel.
Conclusie
6. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het Uwv op juiste gronden tot het oordeel is gekomen dat eiser recht heeft op een Wet WIA-uitkering naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 49,84%. Het beroep is daarom ongegrond.
Proceskosten
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA)
Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA dient de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is gebaseerd te worden op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
Artikel 2. De arbeidsongeschiktheidsbeoordeling
1. De arbeidsongeschiktheidsbeoordeling, bedoeld in de WAO, de Waz en de hoofdstukken 2 en 3 van de Wajong, de beoordeling van duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben als bedoeld in de hoofdstukken 1a, 2 en 3, van de Wajong, de beoordeling van het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in de ZW en de beoordeling van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid of de mate van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid, bedoeld in de Wet WIA, worden gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidsdeskundig onderzoek.
2 Van het arbeidsdeskundig onderzoek kan worden afgezien:
gedurende de periode waarin uit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek blijkt dat betrokkene geen benutbare mogelijkheden heeft;
indien uit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek blijkt dat betrokkene benutbare mogelijkheden heeft maar dat hij die mogelijkheden naar verwachting binnen drie maanden zal verliezen, en dit verlies in een verzekeringsgeneeskundig onderzoek wordt vastgesteld;
indien uit verzekeringsgeneeskundig onderzoek blijkt dat betrokkene benutbare mogelijkheden heeft maar dat hij wegens zijn terminale ziekte een zodanig slechte levensverwachting heeft dat hij die mogelijkheden naar verwachting binnen afzienbare termijn zal verliezen, en dit verlies in een verzekeringsgeneeskundig onderzoek wordt vastgesteld;
indien uit verzekeringsgeneeskundig onderzoek blijkt dat betrokkene zodanig wisselend belastbaar is voor arbeid dat betrokkene geen benutbare mogelijkheden heeft.
3 Indien uit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek blijkt dat betrokkene geen benutbare mogelijkheden heeft maar betrokkene die mogelijkheden naar verwachting na verloop van een periode wel zal hebben, vindt na verloop van die periode opnieuw een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaats.
4 Het wisselend belastbaar zijn voor arbeid, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, wordt ten minste drie maal in een verzekeringsgeneeskundig onderzoek vastgesteld.
5 Benutbare mogelijkheden als bedoeld in het tweede tot en met het vierde lid zijn alleen dan niet aanwezig indien:
betrokkene is opgenomen in een ziekenhuis of in een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet toelating zorginstellingen die zorg verleent waarop aanspraak bestaat ingevolge de Wet langdurige zorg, met uitzondering van een inrichting waar geestelijk gestoorde delinquenten van overheidswege verpleegd worden;
betrokkene bedlegerig is;
betrokkene voor het uitvoeren van activiteiten van het dagelijks leven dermate afhankelijk is dat hij lichamelijk niet zelfredzaam is; of
betrokkene als gevolg van een ernstige psychische stoornis in zijn zelfverzorging, in zijn directe samenlevingsverband alsook in zijn sociale contacten, waaronder zijn werkrelaties, niet of dermate minimaal functioneert dat hij psychisch niet zelfredzaam is.