ECLI:NL:RBDHA:2024:6648

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
NL24.6032
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 15 februari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 12 maart 2024 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Tijdens de zitting heeft de rechtbank telefonisch contact gehad met de gemachtigde van eiser, die aangaf geen contact meer te hebben met eiser en niet te weten waar hij verbleef.

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank overweegt dat eiser geen procesbelang meer heeft bij het beroep, omdat hij op 16 februari 2024 met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde van eiser heeft in haar bericht van 26 februari 2024 gesteld dat eiser nog steeds procesbelang heeft, maar de rechtbank concludeert dat er geen bewijs is dat eiser nog in Nederland verblijft of contact heeft met zijn gemachtigde. De rechtbank verwijst naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat als een vreemdeling zonder kennisgeving vertrekt, er in beginsel van moet worden uitgegaan dat hij geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht.

Aangezien de gemachtigde van eiser niet weet waar hij verblijft en geen contact meer met hem heeft, neemt de rechtbank aan dat eiser geen prijs meer stelt op de bescherming in Nederland. Daarom heeft eiser geen rechtens te beschermen belang meer bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De rechtbank beoordeelt de zaak niet inhoudelijk en eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2024 door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.6032
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. M. de Jong).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 15 februari 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 12 maart 2024 op zitting behandeld. De gemachtigde van de staatssecretaris is verschenen. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Tijdens de zitting heeft de rechtbank telefonisch contact gehad met de gemachtigde van eiser. De gemachtigde van eiser heeft toen toegelicht dat zij geen contact meer met eiser had en op dat moment niet wist waar hij verbleef.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

De rechtbank geeft daarvoor de volgende motivering.
1. De rechtbank beantwoordt allereerst ambtshalve de vraag of eiser procesbelang heeft bij het beroep. In het dossier zit een melding van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) dat eiser op 16 februari 2024 met onbekende bestemming (MOB) is vertrokken. De gemachtigde van eiser stelt in haar bericht van 26 februari 2024 dat eiser nog steeds procesbelang heeft. Er is namelijk niet gebleken is dat eiser zich langdurig en/of blijvend heeft onttrokken aan het toezicht en het gestelde vertrek dateert van enkele dagen
na het uitkomen van het bestreden besluit. Tijdens de zitting is echter gebleken dat de gemachtigde geen contact meer met eiser heeft en niet weet waar hij verblijft.
1.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraken van 22 februari 20191 en 30 oktober 20232, volgt dat, indien een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt zonder aan de staatssecretaris te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel van moet worden uitgegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. De Afdeling heeft overwogen dat dit slechts anders is als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming. De Afdeling heeft toegelicht dat dit impliceert dat de gemachtigde weet dat een vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt.
1.2.
Nu de gemachtigde van eiser ook niet weet waar eiser verblijft en geen contact meer met hem heeft neemt de rechtbank aan dat eiser geen prijs meer stelt op de door zijn aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Eiser heeft daarom geen rechtens te beschermen belang meer bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
2. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaak niet inhoudelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2024 door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
15 maart 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.