ECLI:NL:RBDHA:2024:6648
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 15 februari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 12 maart 2024 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Tijdens de zitting heeft de rechtbank telefonisch contact gehad met de gemachtigde van eiser, die aangaf geen contact meer te hebben met eiser en niet te weten waar hij verbleef.
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank overweegt dat eiser geen procesbelang meer heeft bij het beroep, omdat hij op 16 februari 2024 met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde van eiser heeft in haar bericht van 26 februari 2024 gesteld dat eiser nog steeds procesbelang heeft, maar de rechtbank concludeert dat er geen bewijs is dat eiser nog in Nederland verblijft of contact heeft met zijn gemachtigde. De rechtbank verwijst naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat als een vreemdeling zonder kennisgeving vertrekt, er in beginsel van moet worden uitgegaan dat hij geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht.
Aangezien de gemachtigde van eiser niet weet waar hij verblijft en geen contact meer met hem heeft, neemt de rechtbank aan dat eiser geen prijs meer stelt op de bescherming in Nederland. Daarom heeft eiser geen rechtens te beschermen belang meer bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De rechtbank beoordeelt de zaak niet inhoudelijk en eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2024 door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.