ECLI:NL:RBDHA:2024:6608

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
NL21.20187
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) op basis van belangenafweging en artikel 8 EVRM

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. Eiser, die sinds 2004 met tussenpozen in een psychiatrische kliniek in Suriname verblijft, had de aanvraag ingediend met het doel medische behandeling in Nederland te ontvangen. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die stelde dat Nederland niet het meest aangewezen land is voor de behandeling van eiser en dat er geen beschermenswaardig familie- of gezinsleven aanwezig is, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM.

De rechtbank oordeelt dat verweerder niet verplicht was om een BMA-advies op te vragen over de beschikbaarheid van mantelzorg in Suriname. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat de zorg die eiser in de kliniek ontvangt voldoende is en dat de banden tussen eiser en zijn moeder niet sterker zijn dan gebruikelijk. Eiser heeft niet aangetoond dat zijn broer in Suriname niet in staat zou zijn om de benodigde zorg te verlenen.

De rechtbank concludeert dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en dat de afwijzing van de aanvraag van eiser terecht is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen griffierecht of proceskostenvergoeding terug. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij aanvragen voor verblijf op basis van familie- of gezinsleven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.20187

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A.A. van Harmelen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M van Kersbergen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 16 april 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 1 december 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Eiser heeft op 27 december 2021 beroep tegen dat besluit ingesteld.
1.2.
Op 4 mei 2023 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht maakt dat besluit onderdeel van de beroepsprocedure.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 27 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referente, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Voorgeschiedenis
2. Eiser heeft in 2017 een aanvraag voor een visum kort verblijf ingediend voor een medische behandeling in Nederland. Deze aanvraag is afgewezen en het uiteindelijke beroep is ongegrond verklaard.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser heeft op 2 september 2019 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Tijdens de zitting is vastgesteld dat eiser op 27 november 2019 heeft aangegeven dat hij een mvv aanvraagt met als doel ‘medische behandeling’. Eiser verblijft sinds 2004 met tussenpozen in een psychiatrische kliniek in Suriname. Eiser wil en kan de kliniek verlaten, mits hij 24 uur per dag mantelzorg krijgt. Enkel zijn moeder in Nederland kan deze mantelzorg geven.
4. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat Nederland niet het meest aangewezen land is voor de behandeling van eiser. De afwijzing is volgens verweerder niet in strijd met artikel 8 van het EVRM, omdat niet is gebleken van een afhankelijkheidsrelatie die de gebruikelijke banden tussen een volwassen kind en ouder overstijgt. De belangenafweging valt in het nadeel van eiser uit.
Wat vindt eiser in beroep?
5. Eiser voert aan dat verweerder een BMA-advies had moeten opvragen, omdat zij aangewezen zijn om te beoordelen of eiser mantelzorg kan ontvangen in Suriname. Verder voert eiser aan dat er wel sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen hem en referente. Verweerder heeft volgens eiser niet alle relevante feiten en omstandigheden betrokken. Volgens eiser moet verweerder – kort gezegd – meer belang hechten aan zijn kwaliteit van leven en zijn de risico’s voor verweerder verwaarloosbaar omdat referente beschikt over voldoende middelen om in het levensonderhoud van eiser te voorzien. Het zal beter met eiser gaan als hij door referente wordt verzorgd en nu zit hij zonder noodzaak in de kliniek in Suriname. Tot slot voert eiser aan dat er wel objectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven in Suriname uit te oefenen, want referente heeft bestaanszekerheid in Nederland en zij en eiser zijn afhankelijk van haar inkomen in Nederland.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
BMA-advies
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet gehouden was om het BMA om advies te vragen over de vraag of voor eiser professionele mantelzorg aanwezig is in Suriname. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat een dergelijk advies van belang is bij een beoordeling of – kort gezegd – iemand met medische problematiek kan terugkeren naar zijn land van herkomst. Van een dergelijke situatie is hier geen sprake. Eiser verblijft immers in een kliniek in Suriname, waar hij behandeling ontvangt. De enkele stelling dat BMA beschikt over dergelijke informatie, verandert het voorgaande niet.
Beschermenswaardig familie- of gezinsleven
7. Ouders en hun meerderjarige, niet jongvolwassenen, kinderen, kunnen met succes een beroep doen op artikel 8 van het EVRM als tussen hen sprake is van familiebanden die sterker zijn dan gebruikelijk, bijvoorbeeld doordat het ene familielid de zorg voor het andere familielid heeft. Verder kan relevant zijn: eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de banden met het land van herkomst, de gezondheid van betrokkenen en afhankelijkheid tussen de betrokken familieleden. Verweerder dient deze relevante feiten en omstandigheden te betrekken in zijn beoordeling of er sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven. De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle relevante elementen heeft betrokken en of hij tot het oordeel heeft kunnen komen dat er in het geval van eiser geen sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven met zijn moeder.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht overwogen dat er geen sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft in zijn beoordeling kunnen betrekken dat eiser en referente in ieder geval al sinds 2004 niet meer samenwonen en hij niet financieel wordt ondersteund door referente. Ook heeft verweerder mogen betrekken dat eiser altijd in Suriname heeft gewoond en hij dus sterke banden heeft met Suriname. Uit de jaarlijkse bezoeken van referente aan Suriname en de omstandigheid dat zij hem dan één a twee dagen uit de kliniek meeneemt, hoeft verweerder niet af te leiden dat de band tussen eiser en referente sterker is dan gebruikelijk. Dit toont op zichzelf niet aan dat referente voor eiser zorgt en eiser van die zorg afhankelijk is. Eiser ontvangt immers voor het grootste gedeelte van het jaar zorg in de kliniek. Verweerder betwist niet dat de onderlinge banden tussen referente en eiser hecht zijn. En hoewel daaruit de betrokkenheid en emotionele band tussen eiser en referente blijkt, kan hieruit echter niet worden geconcludeerd dat eiser de mantelzorg van referente nodig heeft om zich ook buiten de kliniek staande te kunnen houden. In de medische stukken – zoals de verklaring van 13 december 2021 – die eiser heeft overgelegd staat weliswaar dat eiser niet zonder ondersteunding van familie kan. Maar verweerder heeft er in dit verband op mogen wijzen dat eiser in Suriname een broer heeft die mantelzorg kan verlenen. Niet is gebleken dat zijn broer de voor eiser benodigde zorg buiten de kliniek niet kan verlenen. Verweerder heeft gelet op het voorgaande de gezondheidstoestand van eiser voldoende betrokken in zijn besluitvorming.
Belangenafweging
9. Uit vaste rechtspraak volgt dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven een ‘fair balance' moet worden gevonden tussen het belang van eiser en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, indien dat het geval is, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’. Deze maatstaf impliceert dat de toetsing door de rechtbank enigszins terughoudend moet zijn.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder alle relevante feiten en omstandigheden betrokken in zijn beoordeling. Verweerder heeft in het voordeel van eiser meegewogen dat referente een inkomen heeft om in de kosten van levensonderhoud van het gezin te voorzien. Verweerder mag vinden dat dit onvoldoende is om de belangenafweging in het voordeel van eiser te laten uitvallen, omdat verweerder kan vinden dat de andere belangen zwaarder wegen. Gezien hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 8 heeft verweerder in de belangenafweging mogen betrekken dat geen sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven. Verder heeft verweerder mogen meenemen dat eiser niet eerder een verblijfsrecht in Nederland heeft gehad en dat hij en referente al ruim vijftien jaar apart van elkaar wonen. De gezondheidsproblematiek van eiser is door verweerder in de belangenafweging betrokken, maar verweerder heeft hieraan geen doorslaggevende betekenis hoeven toe te kennen, omdat de zorg buiten de kliniek (eventueel) door de broer van eiser kan worden verricht. Eiser heeft niet onderbouwd dat zijn broer hiertoe niet in staat is. De stellingen dat zijn broer op grote afstand van Paramaribo woont, in een éénkamerwoning verblijft en werkt zijn hiertoe onvoldoende en eiser heeft dit niet onderbouwd. Ook mag verweerder betrekken dat eiser sterke persoonlijke banden heeft met Suriname. Tot slot heeft verweerder mogen betrekken dat er geen objectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven in Suriname uit te oefenen. Niet is gebleken dat referente niet in staat zou zijn om een inkomen in Suriname te genereren. De uitspraak [1] van deze rechtbank waar eiseres beroep op doet, is in dit kader niet vergelijkbaar, nu in die zaak wel familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM werd aangenomen.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van zittingsplaats Amsterdam van 15 maart 2001, ECLI:NL:RBSGR:2001:AB2425.