ECLI:NL:RBDHA:2024:6608
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) op basis van belangenafweging en artikel 8 EVRM
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. Eiser, die sinds 2004 met tussenpozen in een psychiatrische kliniek in Suriname verblijft, had de aanvraag ingediend met het doel medische behandeling in Nederland te ontvangen. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die stelde dat Nederland niet het meest aangewezen land is voor de behandeling van eiser en dat er geen beschermenswaardig familie- of gezinsleven aanwezig is, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
De rechtbank oordeelt dat verweerder niet verplicht was om een BMA-advies op te vragen over de beschikbaarheid van mantelzorg in Suriname. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat de zorg die eiser in de kliniek ontvangt voldoende is en dat de banden tussen eiser en zijn moeder niet sterker zijn dan gebruikelijk. Eiser heeft niet aangetoond dat zijn broer in Suriname niet in staat zou zijn om de benodigde zorg te verlenen.
De rechtbank concludeert dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en dat de afwijzing van de aanvraag van eiser terecht is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen griffierecht of proceskostenvergoeding terug. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij aanvragen voor verblijf op basis van familie- of gezinsleven.