ECLI:NL:RBDHA:2024:6587

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
C/09/662626 / KG ZA 24-201
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over nakoming van koopovereenkomst en ontruiming van woning na kort geding

In deze zaak gaat het om een kort geding dat is aangespannen door [eiser] tegen [de erven] naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter op 11 augustus 2023. In die uitspraak werd [eiser] veroordeeld om de woning aan [de erven] te leveren, maar [eiser] heeft deze verplichting niet nagekomen. De voorzieningenrechter had [eiser] een termijn van vier maanden gegeven om de woning aan een derde te verkopen, maar deze termijn is ongebruikt verstreken. In de tussentijd heeft [eiser] een koopovereenkomst gesloten met [naam 2] c.s. voor een hogere prijs dan de koopprijs met [de erven].

Tijdens de zitting op 18 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van [eiser] gehoord, die stelde dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn die maken dat hij een groter belang heeft bij de koopovereenkomst met [naam 2] c.s. dan bij de overeenkomst met [de erven]. [de erven] verzetten zich tegen deze vordering en willen dat [eiser] zich houdt aan de eerdere uitspraak.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de vorderingen van [eiser] niet toewijsbaar zijn. De eerdere uitspraak is onherroepelijk en [eiser] heeft de hem geboden termijn ongebruikt laten verstrijken. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen sprake is van misbruik van executiebevoegdheid en dat de belangen van partijen al zijn gewogen in het eerdere vonnis. De vorderingen van [eiser] worden afgewezen en hij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/662626 / KG ZA 24-201
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding ter zitting van 18 maart 2024
in de zaak van
[eiser]te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. C. Brandt te Den Haag,
tegen:

1.[gedaagde 1] te [woonplaats] ,

2.
[gedaagde 2]te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. D.A. IJpelaar te Den Haag.
Partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘ [de erven] ’ genoemd.
Aanwezig is mr. H.J. Vetter, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. F.J. Streng, griffier.
Tevens zijn aanwezig [eiser] , vergezeld van mr. Brandt. Namens [de erven] is
mr. D.A. IJpelaar aanwezig.
Nadat partijen hun standpunten hebben toegelicht, over en weer hebben gereageerd op de standpunten van de wederpartij en vragen van de voorzieningenrechter hebben beantwoord, heeft de voorzieningenrechter de zitting voor korte tijd geschorst. Na hervatting van de zitting heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 29a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mondeling uitspraak gedaan. Deze luidt als volgt.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
[naam 1] (de rechtsvoorganger van [de erven] ) heeft [eiser] op basis van een aantal geldleningsovereenkomsten grote sommen geld uitgeleend.
1.2.
[naam 1] en [eiser] hebben op 28 juni en 14 augustus 2019 twee overeenkomsten gesloten, inhoudende (samengevat) dat [eiser] de woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning) aan [naam 1] verkoopt tegen een kooprijs van € 682.000,--, kosten koper, onder de voorwaarde dat levering van de woning uiterlijk 1 oktober 2019 zou plaatsvinden. Daarbij is overeengekomen dat [eiser] na levering (dus uiterlijk een jaar na 1 oktober 2019) de woning nog gedurende een jaar om niet zou mogen blijven bewonen en dat [eiser] gedurende die periode de mogelijkheid zou hebben een koper voor de woning te vinden die tenminste de door [naam 1] betaalde koopprijs vermeerderd met rente en kosten zoals in de overeenkomsten benoemd, zou willen betalen. Het surplus (d.w.z. het overblijvende nadat [naam 1] geheel zou zijn voldaan) zou aan [eiser] toekomen.
1.3.
Op 6 oktober 2019 is [naam 1] overleden en zijn [de erven] als rechtsopvolgers onder algemene titel in zijn plaats getreden.
1.4.
In september 2022 is een nieuwe vaststellingsovereenkomst (verder: de nieuwe vaststellingsovereenkomst) aangegaan tussen [de erven] en [eiser] , waarin is bepaald dat [eiser] de woning alsnog uiterlijk 15 november 2022 zou leveren aan [de erven] tegen betaling van een koopprijs van € 682.000,-- kosten koper. Verder is afgesproken dat [eiser] tot 1 maart 2023, onder voorwaarden, de tijd zou krijgen een koper voor de woning te vinden en die koper de woning dan ook uiterlijk 1 maart 2023 zou afnemen. [eiser] heeft de woning niet op 15 november 2022 aan [de erven] geleverd.
1.5.
Vervolgens hebben [de erven] [eiser] in kort geding gedagvaard en, samengevat, gevorderd om [eiser] te veroordelen tot nakoming van de verbintenissen uit de tussen partijen gesloten koopovereenkomst door levering van de woning aan [de erven] , met diverse nevenvorderingen.
1.6.
Bij vonnis van 11 augustus 2023 heeft de voorzieningenrechter [eiser] veroordeeld, kort samengevat, tot nakoming van de verbintenissen uit de tussen partijen gesloten koopovereenkomst (die besloten liggen in de nieuwe vaststellingsovereenkomst) door de woning aan [de erven] te leveren, waarbij de voorzieningenrechter ruimte heeft gelaten voor [eiser] om de woning alsnog aan een derde te verkopen tegen een koopprijs van € 682.000,--, vermeerderd met de kosten koper en vermeerderd met de op het moment van levering resterende schuld, inclusief rente, die [eiser] bij [de erven] en aan [de erven] gelieerde rechtspersonen heeft. De voorzieningenrechter heeft [eiser] een termijn van vier maanden vanaf de datum van het vonnis gegeven, dus tot uiterlijk 11 december 2023, om de woning aan een derde te verkopen tegen deze voorwaarden, waarbij de levering uiterlijk binnen vijf maanden na datum vonnis, dus op 11 januari 2024, moet plaatsvinden. Indien [eiser] niet binnen vier maanden een koopovereenkomst met een derde is aangegaan c.q. levering niet uiterlijk binnen vijf maanden na de datum van het vonnis plaatsvindt, dan is hij verplicht tot nakoming van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst. Tegen het vonnis van vonnis 11 augustus 2023 is geen hoger beroep ingesteld en het vonnis is inmiddels onherroepelijk.
1.7.
In de periode na het wijzen van dit kortgedingvonnis hebben de advocaten van partijen met elkaar gecorrespondeerd. Eind oktober 2023 heeft de advocaat van [de erven] aan de advocaat van [eiser] verzocht om aan te geven of er inmiddels een koopovereenkomst is gesloten of dat daar zicht op is. Op 4 november 2023 heeft de advocaat van [eiser] gereageerd dat er nog geen koopovereenkomst is, maar twee serieuze gegadigden zijn.
1.8.
Op 11 december 2023 hebben [de erven] het vonnis van 11 augustus 2023 aan [eiser] laten betekenen. Een dag later, op 12 december 2023, heeft de advocaat van [de erven] de notaris verzocht om de levering van de woning in gang te zetten. De notaris heeft op 14 december 2023 een concept leveringsakte aangeleverd. Deze akte is niet ondertekend.
1.9.
Op 18 januari 2024 heeft [eiser] met de heer [naam 2] en mevrouw [naam 3] (hierna: [naam 2] c.s.) een schriftelijke koopovereenkomst gesloten met betrekking tot de woning. Zij zijn daarin een koopprijs van € 835.000,-- kosten koper en een leveringsdatum 21 maart 2024 overeengekomen. Verder zijn zij overeengekomen dat als [eiser] deze koopovereenkomst niet nakomt en [naam 2] c.s. deze koopovereenkomst ontbinden, [eiser] een boete van 10% van de koopprijs is verschuldigd, onverminderd het recht van [naam 2] c.s. op aanvullende schadevergoeding indien de werkelijke schade hoger is dan de boete.
1.10.
Op diezelfde dag heeft de advocaat van [eiser] een afschrift van deze koopovereenkomst aan de advocaat van [de erven] verstuurd. De advocaat van [de erven] heeft daarop bij e-mail van 6 februari 2024 gereageerd dat zijn cliënten niet bereid zijn om mee te werken aan de verkoop en dat zij nakoming van de vaststellingsovereenkomst willen zoals door de voorzieningenrechter bepaald. Verder heeft de door [eiser] ingeschakelde notaris op 29 februari 2024 aan de advocaat van [eiser] bericht dat de overdracht van de woning aan [naam 2] c.s. op dit moment niet kan worden uitgevoerd, omdat er sprake is van een eerdere koop op grond van het kortgedingvonnis.
1.11.
[eiser] heeft [de erven] op 11 maart 2024 in kort geding gedagvaard. In dit kort geding vordert [eiser] , zakelijk weergegeven, (i) [de erven] te bevelen om (zo begrijpt de voorzieningenrechter) mee te werken aan de uitvoering van de koopovereenkomst tussen [eiser] en [naam 2] c.s. zodat [eiser] de verplichtingen uit de koopovereenkomst met [naam 2] c.s. kan nakomen en kan beschikken over het verschil in koopsom tussen de koopovereenkomst met [de erven] en de koopovereenkomst met [naam 2] c.s. en (ii) [eiser] te ontheffen van de bepalingen in het kortgedingvonnis van 11 augustus 2023, meer specifiek de verplichting tot ontruiming (onder 5.2) en de bepaling dat, als [eiser] niet meewerkt aan de levering van de woning aan [de erven] , het vonnis in de plaats treedt van de benodigde toestemming van [eiser] voor de levering (onder 5.3), met hoofdelijke veroordeling van [de erven] in de proceskosten.
1.12.
[eiser] stelt zich, kort samengevat, op het standpunt dat er inmiddels nieuwe feiten en omstandigheden zijn die maken dat hij een groter belang heeft bij nakoming van de gesloten koopovereenkomst met [naam 2] c.s. dan bij nakoming van de koopovereenkomst met [de erven] . [de erven] voeren verweer tegen het gevorderde.
1.13.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de vorderingen van [eiser] niet toewijsbaar zijn en zal dat oordeel hieronder uitleggen.
1.14.
In het vonnis van 11 augustus 2023 is [eiser] veroordeeld om mee te werken aan de levering van de woning aan [de erven] , met dien verstande dat hem nog een mogelijkheid is geboden om de woning – onder bepaalde voorwaarden – aan een derde te verkopen. Dit vonnis is onherroepelijk geworden en [eiser] heeft de aan hem geboden termijn – vier maanden na datum vonnis voor het sluiten van een onvoorwaardelijke koopovereenkomst en vijf maanden na datum vonnis voor de daadwerkelijke levering van de woning aan een derde – ongebruikt laten verstrijken. Uitgangspunt is dus dat [eiser] de woning aan [de erven] moet leveren.
1.15.
[eiser] stelt dat het desondanks niet redelijk is dat hij aan de bepalingen in het vonnis wordt gehouden. Hij heeft aangevoerd dat de aan hem verleende termijn voor de verkoop aan een derde te kort was en dat hij inmiddels een onvoorwaardelijke koopovereenkomst met [naam 2] c.s. heeft gesloten voor een aanzienlijk hoger bedrag dan het bedrag dat hij bij levering van de woning aan [de erven] zou ontvangen. Volgens [eiser] is het bij die omstandigheden niet redelijk en billijk dat hij de woning aan [de erven] moet leveren, zeker nu hij ook nog het risico loopt dat [naam 2] c.s. aanspraak maken op de contractuele boete als de woning niet aan hen wordt geleverd.
1.16.
Dit verweer van [eiser] , dat er feitelijk op neerkomt dat de executie van het kortgedingvonnis van 11 augustus 2023 moet worden geschorst, gaat echter niet op. Uitgangspunt bij een executiegeschil is de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van de partij, aan wie de vordering bij – zoals hier – inmiddels onherroepelijk vonnis is toegewezen. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat in een dergelijk executiegeschil geen inhoudelijke bezwaren meer tegen de uitspraak kunnen worden aangevoerd, behoudens die welke leiden tot het oordeel dat sprake is van misbruik van executiebevoegdheid. In een dergelijk geval geldt volgens het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026) de maatstaf zoals vermeld in het arrest Ritzen/Hoekstra (HR 22 april 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4575) onverkort. Blijkens laatstgenoemd arrest kan van dergelijk misbruik sprake zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de executie op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk een noodtoestand zal doen ontstaan voor de geëxecuteerde, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
1.17.
[eiser] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het vonnis van 11 augustus 2023 berust op een juridische of feitelijke misslag of dat klaarblijkelijk een noodtoestand voor [eiser] zal ontstaan. De voorzieningenrechter heeft in zijn vonnis van 11 augustus 2023 de belangen van partijen gewogen en dat heeft tot de hiervoor genoemde beslissing geleid. De door [eiser] aangevoerde omstandigheden, waaronder de omstandigheid dat hij de woning voor een hoger bedrag aan een derde kan verkopen dan de koopprijs die [de erven] voor de woning moeten betalen, waren reeds voorzienbaar ten tijde van het wijzen van dit vonnis en die zijn ook meegewogen in het oordeel van de voorzieningenrechter. Voor een nadere belangenafweging is in dit executiegeschil geen plaats.
1.18.
Slotsom is dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
1.19.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [de erven] worden begroot op:
- griffierecht € 320,00
- salaris advocaat € 715,00
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 1.213,00

2.De beslissing

De voorzieningenrechter:
2.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
2.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.213,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
2.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
WAARVAN PROCES-VERBAAL,
…………………………………. …………………………………
mr. F.J. Streng mr. H.J. Vetter