Uitspraak
Rechtbank den haag
1.[gedaagde 1] te [woonplaats] ,
[gedaagde 2]te [woonplaats] ,
mr. D.A. IJpelaar aanwezig.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak gaat het om een kort geding dat is aangespannen door [eiser] tegen [de erven] naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter op 11 augustus 2023. In die uitspraak werd [eiser] veroordeeld om de woning aan [de erven] te leveren, maar [eiser] heeft deze verplichting niet nagekomen. De voorzieningenrechter had [eiser] een termijn van vier maanden gegeven om de woning aan een derde te verkopen, maar deze termijn is ongebruikt verstreken. In de tussentijd heeft [eiser] een koopovereenkomst gesloten met [naam 2] c.s. voor een hogere prijs dan de koopprijs met [de erven].
Tijdens de zitting op 18 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van [eiser] gehoord, die stelde dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn die maken dat hij een groter belang heeft bij de koopovereenkomst met [naam 2] c.s. dan bij de overeenkomst met [de erven]. [de erven] verzetten zich tegen deze vordering en willen dat [eiser] zich houdt aan de eerdere uitspraak.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de vorderingen van [eiser] niet toewijsbaar zijn. De eerdere uitspraak is onherroepelijk en [eiser] heeft de hem geboden termijn ongebruikt laten verstrijken. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen sprake is van misbruik van executiebevoegdheid en dat de belangen van partijen al zijn gewogen in het eerdere vonnis. De vorderingen van [eiser] worden afgewezen en hij wordt veroordeeld in de proceskosten.