ECLI:NL:RBDHA:2024:6584

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
C/09/662791 / KG ZA 24-212
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verwijdering registratie in Incidentenregister en executie van woning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 april 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Hoogenboom, en gedaagde ING Bank N.V., vertegenwoordigd door advocaten mr. M.D. Schuilwerve en mr. M.E.G. Murris. Eiser vorderde onder meer om de executie van zijn woning te staken en om verwijdering uit verschillende registers, waaronder het Intern Verwijzingsregister (IVR) en het Externe Verwijzingsregister (EVR). Eiser stelde dat hij onterecht was geregistreerd en dat hij geen fraude had gepleegd. De rechtbank oordeelde dat ING gerechtigd was om de bancaire relatie te beëindigen en de leningen op te eisen, gezien de onregelmatigheden in de verstrekte documenten. De voorzieningenrechter concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de verdenking van fraude en dat de registratie in de registers gerechtvaardigd was. Eiser kreeg echter een termijn van grace tot 15 juli 2024 om alternatieve financiering te zoeken, waarna de executie van de woning zou worden opgeschort. Eiser werd in het ongelijk gesteld en moest de proceskosten betalen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/662791 / KG ZA 24-212
Vonnis in kort geding van 17 april 2024
in de zaak van
[eiser]te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M. Hoogenboom te Rotterdam,
tegen:
ING BANK N.V.te Amsterdam,
gedaagde,
advocaten mr. M.D. Schuilwerve en mr. M.E.G. Murris te Utrecht.
Partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘ING’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 6;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 21;
- de e-mail van mr. Schuilwerve van 29 maart 2024 met productie 22 namens ING;
- de e-mail van mr. Hoogenboom van 2 april 2024 met bijlagen namens [eiser] ;
- de e-mail van mr. Hoogenboom van 3 april 2024 met bijlage namens [eiser] ;
- de op 3 april 2024 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door de advocaat van ING pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en op grond van wat er tijdens de zitting is besproken gaat de voorzieningenrechter in dit kort geding van de volgende feiten uit.
2.1.
[eiser] is rechthebbende van het recht van erfpacht op de eengezinswoning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning). Verder drijft [eiser] sinds 2015 een eigen onderneming, [bedrijfsnaam 2] , waarmee hij met name in kassen montage- en installatiewerkzaamheden verricht.
2.2.
Op 5 september 2019 heeft [bedrijfsnaam 1] op naam van [eiser] een aanvraag gedaan voor een hypothecaire geldlening (hierna: hypotheek) ter hoogte van € 325.000,-- voor de woning. Bij deze aanvraag zijn voor de vaststelling van het toetsinkomen van [eiser] de jaarrekeningen van [bedrijfsnaam 2] (het bedrijf van [eiser] ) verstrekt over de jaren 2016, 2017 en 2018.
2.3.
Op 20 september 2019 heeft ING een hypotheekofferte (hierna: de offerte) uitgebracht voor een hypothecaire geldlening met een hoofdsom van € 325.000,-- en een inschrijvingsbedrag van € 375.000,--. In de offerte is, voor zover relevant, de volgende tekst opgenomen:

Ondertekening
(…)
Ik ga akkoord met deze offerte en de daarop van toepassing zijnde kenmerken en voorwaarden in de brochure Basisinformatie en Algemene Voorwaarden ING Hypotheken (februari 2019)’en ‘Uw hypotheek van stap tot stap’. Ik verklaar deze documenten te hebben ontvangen.
Ik verklaar dat de door mij of namens mij aangeleverde gegevens juist zijn en dat ik geen informatie heb achtergehouden die relevant is voor de verstrekking van deze hypotheek.
2.4.
[eiser] heeft de offerte op 24 september 2019 ondertekend. Bij akte van 1 april 2020 is het hypotheekrecht gevestigd.
2.5.
Vervolgens heeft [eiser] op 7 april 2020 een aanvraag ingediend voor een persoonlijke lening voor een bedrag van € 40.000,-- (hierna: de lening). De aanvraag is ingediend via het e-mailadres [e-mailadres] en daarbij zijn de jaarrekeningen van [bedrijfsnaam 2] over de jaren 2018 en 2019 en de IB-aangiften van [eiser] van 2018 en 2019 overgelegd.
2.6.
Op 20 april 2020 heeft ING de aanvraag geaccordeerd en het bedrag van de lening van € 40.000,-- naar de betaalrekening van [eiser] overgeboekt.
2.7.
In de daaropvolgende periode is ING een onderzoek gestart naar aanvragen van hypothecaire geldleningen uit de regio Den Haag waarbij valse aangiften en jaarrekeningen zijn aangeleverd. De conclusie van het onderzoek van ING is dat enkele sleutelfiguren uit het Haagse hypotheekfraudecircuit, de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ), de heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ) en [bedrijfsnaam 3] B.V. bij de financieringsaanvragen van [eiser] betrokken waren.
2.8.
ING heeft vervolgens nader onderzoek gedaan naar de namens [eiser] aangeleverde documentatie. Naar aanleiding van haar onderzoeksbevindingen heeft ING op 10 en 11 mei 2022 telefonisch contact opgenomen met [eiser] , maar zonder resultaat. Op 11 mei 2022 heeft ING een brief aan [eiser] gestuurd met het verzoek om vóór 14 mei 2022 contact met ING op te nemen. Op 16 mei 2022 heeft ING nogmaals telefonisch contact gezocht met [eiser] , wederom zonder resultaat.
2.9.
Op 17 mei 2022 heeft ING een brief aan [eiser] gestuurd, met daarin de volgende tekst:

(…) Op 1 april 2020 heeft u via bemiddeling van [bedrijfsnaam 1] een hypothecaire geldlening verkregen bij ING. Ook heeft u op 20 april 2020 een consumptief krediet verkregen bij ING.
ING heeft een onderzoek verricht naar de door u geleverde documenten in beide aanvragen. Uit dit onderzoek zijn onregelmatigheden naar voren gekomen waaruit een ernstig vermoeden van fraude is ontstaan. Wij vermoeden dat de door u geleverde documenten vals zijn. Wij hebben u meerdere malen geprobeerd in contact met u te treden. Zo hebben wij u gebeld, voicemail ingesproken en een brief naar u gestuurd met het verzoek contact met ons op te nemen. Tot op heden heeft u hier niet op gereageerd.
Beëindigen relatie, blokkade Betaalrekening(en), registratie IVR, Incidentenregister, EVR en SFH
Gelet op het voorgaande zijn wij voornemens de bankrelatie met u te beëindigen omdat het voor het bankieren benodigde vertrouwen niet langer aanwezig is. Uw Betaalrekening(en) zullen wij op 23 mei 2022 blokkeren en ook eventueel bijbehorende producten kunt u vanaf dat moment niet meer gebruiken. Daarnaast ING zal overgaan tot het opeisen van uw hypothecaire geldlening en uw consumptief krediet. Hierover wordt u nader geïnformeerd door de afdeling Intensief Beheer. Vanwege het belang van ING bij het handhaven van de integriteit van het financiële stelsel en het voorkomen en bestrijden van fraude achten wij het noodzakelijk om uw persoonsgegevens voor de duur van 8 jaar op te nemen in het Intern Verwijzingsregister van ING, het Incidentenregister, het Externe Verwijzingsregister en SFH. Het belang van opname van uw gegevens in deze registers is naar ons oordeel groter dan de mogelijk voor u nadelige gevolgen van de plaatsing. Tevens hebben wij vastgesteld dat voldaan is aan de opnamecriteria voor registratie in het Extern Verwijzingsregister.
(…)
Bezwaar
Mocht u het niet eens zijn met onze beslissing dan verzoeken wij u dit schriftelijk te motiveren door binnen zes weken een e-mail te sturen (…)
2.10.
Op 21 mei 2022 heeft [eiser] een e-mail gestuurd aan ING met het verzoek om zijn betaalrekeningen niet te blokkeren:

(…) Ter aanvulling op mij eerdere email wil ik uw met klem verzoeken om de rekeningen niet te blokkeren ook medegedeeld op het feit dat ik mij bedrijf moet voortzetten. Zoals ik eerder heb aan gegeven zal ik zeker in bezwaar gaan en ik verzoek u mij de 6 weken termijnen te gunnen zoals uw het in uw brief heb medegedeeld.
2.11.
Op 23 mei 2022 heeft ING daarop gereageerd met het verzoek spoedig met ING contact op te nemen.
2.12.
Op 15 juli 2022 ontving ING een brief van de juridisch adviseur van [eiser] , mr. Bouyazdouzen, met dagtekening 15 mei 2022. In die brief heeft mr. Bouyazdouzen namens [eiser] verzocht om de onderliggende stukken, formeel bezwaar aangetekend en verzocht om verlenging van de bezwaartermijn met acht weken vanaf het moment van verstrekking van de onderliggende stukken. Daarop heeft ING bij e-mail van 19 juli 2022 gereageerd dat de onderliggende stukken bestaan uit de brief van 17 mei 2022 en de mailwisseling met [eiser] . Verder heeft ING ingestemd met verlenging van de bezwaartermijn voor de duur van twee weken, dus tot 2 augustus 2022.
2.13.
Op 30 augustus 2023 heeft ING aangifte gedaan tegen [eiser] wegens valsheid in geschriften, het niet naar waarheid verstrekken van gegevens, oplichting en witwassen. Een dag later, op 31 augustus 2023, heeft ING per brief aan [eiser] aangekondigd de bancaire relatie definitief te beëindigen en de leningen op te eisen. Daarbij heeft ING [eiser] nog de mogelijkheid geboden om binnen zes weken bezwaar aan te tekenen.
2.14.
Bij e-mail van 31 oktober 2023 heeft mr. Bouyazdouzen namens [eiser] wederom verzocht om de onderliggende stukken, formeel bezwaar aangetekend en verzocht om verlenging van de bezwaartermijn met vijf weken vanaf het moment van verstrekking van de onderliggende stukken.
2.15.
In reactie daarop heeft ING bij e-mail van 2 november 2023 bericht dat de onderzoeksgegevens en daarmee de onderliggende documenten in het dossier toebehoren aan de administratie van ING en niet zullen worden verstrekt. Daarnaast heeft ING aangegeven dat alle correspondentie vanaf mei 2022 in bezit zou moeten zijn bij [eiser] en een groot deel daarvan bij mr. Bouyazdouzen zelf. Tot slot heeft ING gemeld dat zij geen gehoor zal geven aan het verzoek om uitstel van vijf weken en dat het dossier wat haar betreft is gesloten.
2.16.
Bij brief van 29 februari 2024 heeft ING aan [eiser] aangekondigd de woning via een veiling te zullen verkopen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – na eisvermindering ter zitting – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. ING te verbieden de woning te executeren, althans de executie te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom van € 25.000,-- voor iedere kalenderdag, waarvan een gedeelte van een kalenderdag geldt als gehele kalenderdag, dat ING het verbod overtreedt;
II. ING te verplichten om [eiser] binnen 24 uur na betekening van het vonnis te verwijderen en verwijderd te houden uit het Intern Verwijzingsregister van ING, het Incidentenregister, het Externe Verwijzingsregister (EVR) en het register van het SFH, op straffe van een dwangsom van € 2.500,-- voor iedere kalenderdag, waarvan een gedeelte van een kalenderdag geldt als gehele kalenderdag, dat ING de veroordeling niet naleeft;
IV. ING te verplichten binnen 24 uur na betekening van het vonnis duidelijke afschriften van alle stukken aan [eiser] ter beschikking te hebben gesteld op grond waarvan zij van oordeel is dat [eiser] zich schuldig zou hebben gemaakt aan fraude, op straffe van een dwangsom van € 2.500,-- voor iedere kalenderdag, waarvan een gedeelte van een kalenderdag geldt als gehele kalenderdag, dat ING de veroordeling niet naleeft;
III. ING te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser] voert ter onderbouwing, samengevat, het volgende aan.
ING handelt onrechtmatig door [eiser] te registreren in het Intern Verwijzingsregister van ING (IVR), het Incidentenregister, het Externe Verwijzingsregister (EVR) en het SFH-register van Stichting Fraudebestrijding Hypotheken (SFH). Het was [eiser] tot deze kortgedingprocedure niet duidelijk waarom ING hem beschuldigt van fraude. Bovendien heeft hij zich niet schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. De betreffende documenten zijn niet door hem ingediend, maar door [bedrijfsnaam 3] als tussenpersoon/hypotheekadviseur. Van [eiser] kan niet worden gevergd dat hij instaat voor de juistheid van stukken waarvan hem niet bekend is dat deze namens hem zijn ingediend. Van een meer dan redelijk vermoeden van schuld is dus geen sprake, zodat de registraties moeten worden verwijderd.
Daarnaast schiet ING tekort in het naleven van haar kredietverplichtingen jegens [eiser] en de daaruit volgende zorgplicht, althans handelt onrechtmatig jegens hem als zij de executie van de woning voortzet. [eiser] heeft immers geen fraude gepleegd.
Verder maakt ING misbruik van recht door de woning te veilen en [eiser] ten onrechte te registreren in het EVR, omdat [eiser] daarmee in een onmogelijke positie wordt gebracht. Als gevolg van de registratie in het EVR kan [eiser] zijn woning niet via een andere kredietverstrekker financieren en zal hij met zijn gezin met twee kinderen op straat komen te staan. [eiser] heeft er daarom een spoedeisend belang bij dat de executie van de woning wordt gestaakt en de registraties worden verwijderd.
Tot slot heeft [eiser] er rechtmatig belang bij en recht op dat ING hem voorziet van de specifieke stukken op basis waarvan zij meent dat [eiser] zich schuldig zou hebben gemaakt aan fraude.
3.3.
ING voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
In dit kort geding moet worden beoordeeld of ING de registratie van [eiser] in het IVR, het Incidentenregister, het EVR en het SFH moet verwijderen en of ING de executie van de woning van [eiser] moet staken. Het spoedeisend belang van [eiser] bij deze vorderingen vloeit voort uit de aard ervan en is door ING ook niet weersproken.
Afgifte stukken die verband houden met de fraude
4.2.
[eiser] heeft gevorderd dat ING hem voorziet van de specifieke stukken op basis waarvan ING meent dat [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan fraude. In het midden kan blijven of ING daartoe verplicht is, nu ING de betreffende stukken als producties bij haar conclusie van antwoord in het geding heeft gebracht. De vordering tot afgifte van de betreffende stukken op grond van artikel 843a Rv zal daarom, bij gebrek aan belang, worden afgewezen.
Registratie in het Incidentenregister, het EVR en het SFH
4.3.
ING heeft de persoonsgegevens van [eiser] in het Incidentenregister, het EVR en SFH geregistreerd op grond van de criteria van het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen 2021 (hierna: het Protocol). Met het Protocol geven de aangesloten financiële instellingen uitvoering aan hun wettelijke verplichtingen om maatregelen te treffen ter bescherming van de integriteit van de financiële sector.
4.4.
Opname in het Incidentenregister, het EVR en het SFH is een verwerking van persoonsgegevens en moet voldoen aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Het is vaste rechtspraak dat het Protocol voldoende waarborgen biedt voor een rechtmatige verwerking van persoonsgegevens. Het Protocol dient daarom tot uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of opname van de persoonsgegevens van [eiser] in het Incidentenregister, het EVR en SFH gerechtvaardigd is.
4.5.
Voor vastlegging van gegevens in het Incidentenregister is op grond van artikel 3.1.1 van het Protocol vereist dat sprake is van een ‘(mogelijk) incident’, in artikel 2 van het Protocol omschreven als:

een gebeurtenis die als gevolg heeft, zou kunnen hebben of heeft gehad dat de belangen, integriteit of veiligheid van de cliënten of medewerkers van een Financiële Instelling, de Financiële Instelling zelf of de financiële sector als geheel in het geding zijn of kunnen zijn, zoals het falsificeren van nota’s, identiteitsfraude, skimming, verduistering in dienstbetrekking, phishing en opzettelijke misleiding (…)
4.6.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Protocol is vereist dat de registratie geschiedt ten behoeve van het in artikel 4.1.1 van het Protocol genoemde doel, kort gezegd: het ondersteunen van activiteiten gericht op het waarborgen van de veiligheid en de integriteit van de financiële sector.
4.7.
Op grond van artikel 5.2.1 van het Protocol is opname in het EVR en SFH, kort gezegd, slechts geoorloofd indien:
de gedraging(en) van de te vermelden persoon een bedreiging vormen voor (i) de (financiële) belangen van cliënten en/of de financiële instelling zelf of (ii) de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector;
in voldoende mate vaststaat dat de desbetreffende (rechts)persoon betrokken is bij de onder a bedoelde gedraging(en). Dit betekent dat van strafbare feiten in principe aangifte wordt gedaan;
het proportionaliteitsbeginsel in acht is genomen in die zin dat wordt vastgesteld dat het belang van opname prevaleert boven de mogelijk nadelige gevolgen van opname in het EVR voor de desbetreffende persoon.
4.8.
Voor verwerking van persoonsgegevens in het Incidentenregister, het EVR en het SFH dient sprake te zijn van zodanige concrete feiten en omstandigheden dat zij een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring in de zin van artikel 350 Wetboek van Strafvordering (Sv) kunnen dragen. Een veroordeling door de strafrechter is echter niet vereist. Als maatstaf geldt dat de vastgestelde gedragingen een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld moeten opleveren, in die zin dat de te verwerken strafrechtelijke persoonsgegevens in voldoende mate moeten vaststaan. Uitgangspunt is verder dat het aan de financiële instelling is te onderbouwen en te concretiseren waarom zij tot registratie is overgegaan (zie HR 29 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH4720, r.o. 4.4. en hof Arnhem-Leeuwarden 7 november 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:8710, r.o. 5.4).
4.9.
Naar voorlopig oordeel is sprake van zodanige concrete feiten en omstandigheden dat zij een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring in de zin van artikel 350 Wetboek van Strafvordering (Sv) kunnen dragen (zoals vereist voor opname in het EVR en SFH) en daarmee ook van een (mogelijk) incident als bedoeld in de artikelen 3.1.1 en 2 van het Protocol (zoals vereist voor opname in het Incidentenregister). Daartoe is het volgende redengevend.
4.10.
ING legt aan de registratie van [eiser] in het Incidentenregister, het EVR en SFH ten grondslag dat [eiser] haar valse informatie heeft verstrekt bij de aanvraag van de hypothecaire lening voor de woning. Niet ter discussie staat dat de ingediende stukken vals zijn: [eiser] heeft dat tijdens de zitting erkend. Ook heeft ING gemotiveerd toegelicht dat zij de hypothecaire geldlening nooit zou hebben verstrekt op basis van de stukken die [eiser] in dit kort geding heeft overgelegd (en die volgens hem wél juist zijn). Dat er bij de aanvraag van de hypotheek voor de woning fraude is gepleegd, is dus een feit. [eiser] betwist echter dat hij degene is die verantwoordelijk is voor de fraude. Hij stelt dat hij door [naam 1] , die hij kende vanuit zijn zaalvoetbalteam, in contact is gebracht met tussenpersoon/hypotheekadviseur [bedrijfsnaam 3] en dat hij zijn (voormalige) boekhouders heeft toegestaan om zijn financiële gegevens aan [bedrijfsnaam 3] aan te leveren in verband met de financieringsaanvraag voor de hypotheek. Dat die stukken (nadien) zijn vervalst en in zijn naam bij ING zijn ingediend, wist [eiser] naar eigen zeggen niet, en kon hij ook niet weten. Hij vertrouwde erop dat hij met [bedrijfsnaam 3] een gedegen geregistreerde en bekwame hypotheekadviseur/tussenpersoon in de arm had genomen, maar dat dit helaas niet het geval blijkt te zijn geweest, aldus [eiser] .
4.11.
Deze stellingen van [eiser] overtuigen de voorzieningenrechter niet. Uit de tussen partijen gevoerde correspondentie volgt dat ING vanaf 10 mei 2022 meermaals telefonisch en schriftelijk contact met [eiser] heeft opgenomen om [eiser] in de gelegenheid te stellen te reageren op de door ING geconstateerde onregelmatigheden. [eiser] heeft, via zijn juridisch adviseur mr. Bouyazdouzen, meermaals om uitstel van de bezwaartermijn verzocht, maar hij heeft geen enkele verklaring geboden voor het feit dat er valse stukken bij de aanvraag van zijn hypotheek zijn ingediend. [eiser] stelt weliswaar dat hij al die tijd niet wist waarom ING hem van fraude beschuldigde en dat hij destijds niet over de relevante stukken beschikte, maar die stelling kan hem niet baten. In de brief van ING van 17 mei 2022 staat duidelijk vermeld dat uit het onderzoek van ING is gebleken dat er onregelmatigheden naar voren zijn gekomen waaruit een ernstig vermoeden van fraude is ontstaan en dat ING vermoedt dat de door [eiser] geleverde documenten vals zijn. Verder mag van [eiser] worden verwacht dat hij zelf beschikt over de stukken die namens hem zijn ingediend bij ING. Zelfs als het voor hem onmogelijk was om aan die stukken te komen, had hij ING daarom uitdrukkelijk kunnen verzoeken. Dat heeft [eiser] echter nagelaten.
4.12.
Belangrijker nog is dat als [eiser] stelt dat hij niet degene is geweest die de valse stukken heeft ingediend en daar ook niets van af wist, onder deze omstandigheden mag worden verlangd dat hij die stelling nader motiveert. Meer concreet houdt dat in dat tenminste van [eiser] mag worden verlangd dat hij uitlegt (met een voldoende aannemelijke verklaring) hoe het kan dat er namens hem valse documenten zijn ingediend en dat hij daarvan niets af zou weten. Die aannemelijke verklaring heeft [eiser] niet gegeven. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom [bedrijfsnaam 3] als hypotheekadviseur, zónder medeweten van [eiser] , zelfstandig zou overgaan tot vervalsing van documenten, terwijl [eiser] degene is die belang had bij de verstrekking van de hypotheek. Daarbij komt dat ING onweersproken heeft gesteld dat [eiser] bij ondertekening van de offerte van de hypothecaire lening expliciet heeft verklaard dat de (namens hem) aangeleverde gegevens juist zijn. In die offerte staat bovendien het (onjuiste) jaarinkomen van [eiser] vermeld. De voorzieningenrechter is met ING van oordeel dat deze feiten en omstandigheden, samen beschouwd, het sterke vermoeden rechtvaardigen dat [eiser] ervan op de hoogte was dat namens hem valse stukken bij ING zijn ingediend. Nu hij daarvoor geen plausibele verklaring heeft verstrekt, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen andere verklaring aannemelijk dan dat hij dit heeft gedaan met het opzet om ING te misleiden.
4.13.
Dit een en ander leidt tot de conclusie dat ING terecht heeft gesteld dat in dit geval aan de in artikel 5.2.1 onder b gestelde eis is voldaan. ING heeft op 30 augustus 2023 ook aangifte gedaan wegens valsheid in geschriften, het niet naar waarheid verstrekken van gegevens, oplichting en witwassen.
4.14.
Genoemde gedragingen, die [eiser] te verwijten zijn, vormen in beginsel een bedreiging voor de (financiële) belangen van cliënten van ING en voor ING zelf en voor de integriteit en (afhankelijk van de schaal zelfs) voor de continuïteit van de financiële sector. Met het (laten) aanleveren van valse gegevens om een hypotheek te krijgen, heeft hij de financiële belangen van ING in gevaar gebracht. Daarmee is dus ook voldaan aan artikel 5.2.1 onder a van het Protocol. De gedragingen hebben verder tot gevolg dat de belangen, integriteit of veiligheid van de cliënten van een financiële instelling, de financiële instelling zelf of de financiële sector als geheel in het geding (kunnen) zijn zoals vereist in artikel 3.1.1 van het Protocol.
4.15.
Dan rest de vraag of opname van de persoonsgegevens van [eiser] in het Incidentenregister, EVR en SFH proportioneel is (in de zin van artikel 5.2.1 onder c en artikel 4.1.2 van het Protocol). De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan het proportionaliteitsvereiste is voldaan. [eiser] stelt dat hij zonder verwijdering van de registratie geen alternatieve financiering voor zijn woning kan krijgen bij een andere financiële instelling. De voorzieningenrechter is met ING van oordeel dat gelet op de ernst en de aard van de frauduleuze handelingen waarvan [eiser] wordt verdacht, de belangen van ING bij handhaving van de registratie van de persoonsgegevens van [eiser] in het Incidentenregister, het EVR en SFH zwaarder wegen dan deze gestelde negatieve gevolgen voor [eiser] . Het is van elementair belang voor het bankwezen dat banken kunnen vertrouwen op informatie die aan hen is verstrekt en [eiser] heeft dat vertrouwen ernstig geschonden door valse informatie aan ING te (laten) verstrekken.
Registratie in het IVR
4.16.
Voor opneming van persoonsgegevens in het IVR gelden minder strenge eisen dan voor opneming in het Incidentenregister, het EVR en SFH, omdat deze registraties alleen voor de instelling zelf (en de met haar verbonden rechtspersonen) zichtbaar zijn. Nu aan de voorwaarden voor opneming in het Incidentenregister, het EVR en SFH is voldaan, is ook voldaan aan de voorwaarden voor opneming in het IVR.
4.17.
De vordering tot verwijdering van [eiser] uit het IVR, het Incidentenregister, het EVR en SFH zal daarom worden afgewezen.
Executie van de woning
4.18.
Verder heeft [eiser] gevorderd om de executie van de woning te staken althans gestaakt te houden. Volgens hem schiet ING tekort in het naleven van haar kredietverplichtingen jegens [eiser] en de daaruit volgende zorgplicht, handelt ING onrechtmatig en maakt ING misbruik van recht als zij de executie van de woning voortzet. ING betwist deze stellingen en wijst erop dat zij bevoegd was om de bancaire relatie met [eiser] te beëindigen, gerechtigd was de leningen op te eisen en ook bevoegd is om gebruik te maken van haar recht van parate executie.
4.19.
De eerste vraag die de voorzieningenrechter moet beantwoorden, is of ING de bancaire relatie met [eiser] mocht beëindigen en, in het verlengde daarvan, de leningen mocht opeisen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat ING daartoe gerechtigd was en zal dat oordeel hieronder toelichten.
4.20.
Niet in geschil is dat op de rechtsverhouding tussen partijen de Algemene Bankvoorwaarden (ABV) van toepassing zijn. In artikel 35 daarvan is vermeld dat beide partijen de relatie kunnen opzeggen. ING kan de overeenkomst dus in beginsel beëindigen. Daarvoor moet ING een gegronde reden hebben en de opzegging mag niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. Bij de beoordeling komt enerzijds gewicht toe aan de in artikel 2 lid 1 ABV neergelegde zorgplicht, op grond waarvan ING bij haar dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht moet nemen en daarbij naar beste vermogen met de belangen van [eiser] rekening moet houden. Aan de andere kant heeft [eiser] op grond van artikel 2 lid 2 ABV rekening te houden met de belangen van ING, die op haar beurt moet kunnen voldoen aan haar verplichtingen jegens toezichthouders op grond van onder meer de Wft (Wet financieel toezicht) en de Wwft (Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terroristische activiteiten).
4.21.
Die verplichtingen zijn omschreven in artikel 3 Wft. Zo bepaalt artikel 3:10 Wft dat een bank gehouden is om een adequaat beleid te voeren dat de integere uitoefening van haar bedrijf waarborgt en onder meer tegengaat dat wegens haar klanten het vertrouwen in de bank of de financiële sector kan worden geschaad. Volgens artikel 3:17 Wft dient dit beleid zich te vertalen in een daarbij passende inrichting van de bedrijfsvoering, welke inrichting nader is uitgewerkt in de artikelen 10 t/m 16 van het Besluit prudentiële regels Wft (Bpr). Zo verplicht artikel 14 Bpr een bank om nauwkeurig onderzoek te doen naar haar klanten en mag zij geen relaties onderhouden met cliënten die het vertrouwen in de bank of in de financiële sector kunnen schaden.
Verder is de bank op grond van artikel 3 Wwft verplicht om cliëntenonderzoek te verrichten. Op grond van artikel 5 lid 1 Wwft is het de bank verboden om transacties voor een cliënt te verrichten zolang het cliëntenonderzoek niet met succes kan worden voltooid. Als zij niet aan die verplichting kan voldoen, moet zij op grond van artikel 5 lid 3 Wwft de relatie beëindigen.
4.22.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft ING genoegzaam toegelicht dat dat zij gerechtigd was om de bancaire relatie op grond van artikel 35 ABV op te zeggen. Uit de tussen partijen gewisselde correspondentie blijkt dat [eiser] , in strijd met artikel 2 lid 2 ABV, weigerde om mee te werken aan het fraudeonderzoek. Dit terwijl er op [eiser] een zekere inspanningsverplichting rust om de bij ING gerezen onduidelijkheden weg te nemen. ING heeft [eiser] daartoe ook ruimschoots in de gelegenheid gesteld (zie ook hiervoor bij 4.11). Dat [eiser] heeft nagelaten om met dit onderzoek mee te werken, komt naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor zijn eigen rekening en risico. Ook de stelling van [eiser] dat hij niets te maken heeft gehad met de valse stukken, kan om de in 4.12 genoemde redenen niet slagen. Verder heeft ING onweersproken gesteld dat sprake is van overkreditering. Slotsom is dat ING bevoegd was om de bancaire relatie te beëindigen en dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat die beëindiging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.23.
Verder heeft ING onweersproken gesteld dat de hypothecaire geldlening op grond van artikel 9 lid 2 onder b van de Hypotheekvoorwaarden terstond opeisbaar is als een verklaring of opgave van of namens de schuldenaar in strijd is met de waarheid. Niet ter discussie staat dat [eiser] in de hypotheekofferte expliciet heeft verklaard dat de door hem verstrekte gegevens juist zijn en dat hij geen relevante informatie heeft achtergehouden. Daarmee is voldoende aannemelijk geworden dat de hypothecaire lening opeisbaar is. De vervolgvraag is of ING bevoegd is om de woning executoriaal te verkopen.
4.24.
Uit artikel 3:268 lid 1 BW volgt dat ING bevoegd is om over te gaan tot executoriale verkoop van de woning als [eiser] in verzuim is voor wat betreft zijn betalingsverplichtingen uit hoofde van de hypotheek. Dat kan slechts anders zijn als de bank daarmee misbruik maakt van haar executiebevoegdheid (artikel 3:13 lid 1 BW). Daarvan kan onder meer sprake zijn indien de bank – in aanmerking nemend de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad – in redelijkheid niet tot de uitoefening had kunnen komen (artikel 3:13 lid 2 BW).
4.25.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat ING misbruik maakt van haar executiebevoegdheid door de woning te veilen. [eiser] heeft zichzelf in de positie gebracht door onjuiste gegevens aan ING te (laten) verstrekken en vervolgens niet mee te werken aan het fraudeonderzoek. Verder is hiervoor reeds geoordeeld dat ING gerechtigd was om [eiser] in het EVR te registreren. Anders dan [eiser] stelt, levert het feit dat hij daardoor niet in staat is om alternatieve financiering voor de woning te krijgen bij een reguliere bank en de woning daarom executoriaal zal worden verkocht, geen misbruik van recht op.
4.26.
De voorzieningenrechter begrijpt evenwel dat een executoriale verkoop van de woning grote gevolgen zal hebben voor [eiser] en zijn gezin met twee jonge kinderen. Daarom ziet de voorzieningenrechter in de gegeven omstandigheden aanleiding om aan [eiser] een
terme de gracete verlenen, en wel tot 15 juli 2024. Dat betekent dat ING de executie van de woning tot die tijd zal moeten opschorten, zodat [eiser] in die periode gelegenheid heeft om te onderzoeken of hij alsnog alternatieve financiering voor de woning kan krijgen. ING heeft op de zitting immers aangegeven dat dergelijke mogelijkheden er wel degelijk zijn, omdat niet alle kredietverstrekkers zijn aangesloten bij het EVR. Ook kan [eiser] deze termijn gebruiken om in overleg te treden met ING over een mogelijke onderhandse verkoop van de woning, zodat een veiling kan worden afgewend. Niet gebleken is dat [eiser] en ING daarover reeds in overleg zijn getreden, terwijl onderhandse verkoop tegen een marktconforme prijs op korte termijn naar het zich laat aanzien wel degelijk tot de mogelijkheden behoort. Uiteraard zal [eiser] , indien een executoriale verkoop wordt afgewend, de op dit moment door ING reeds gemaakte veilingkosten dan wel aan ING moeten voldoen.
4.27.
Nu ING uitdrukkelijk heeft toegezegd een eventuele veroordeling te zullen naleven, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de veroordeling tot staking van de executie tot 15 juli 2024 te versterken met een dwangsom. Het daartoe strekkende deel van de vordering wordt afgewezen.
4.28.
[eiser] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van ING worden begroot op:
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 1.973,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verbiedt ING om woning vóór 15 juli 2024 te executeren;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.973,00 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. van de Laarschot en in het openbaar uitgesproken op
17 april 2024.
fjs