ECLI:NL:RBDHA:2024:6536

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
NL23.37690
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag van Nigeriaanse eiser met betrekking tot vertrektermijn en inreisverbod

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 6 november 2023 op zijn asielaanvraag. Eiser, van Nigeriaanse nationaliteit, heeft op 24 december 2018 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke door de staatssecretaris als ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 1 maart 2024 behandeld in Breda, waar beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft de uitspraak aanvankelijk binnen vier weken beloofd, maar deze termijn niet gehaald en partijen later geïnformeerd dat de uitspraak vier weken later zou volgen.

De rechtbank heeft de rechtmatigheid van het bestreden besluit beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Eiser heeft aangevoerd dat hij vreest voor vervolging bij terugkeer naar Nigeria vanwege beschuldigingen van stemfraude en geweld. De staatssecretaris heeft echter geconcludeerd dat er geen geloofwaardige onderbouwing is voor deze vrees, aangezien eiser niet heeft aangetoond dat hij in de negatieve belangstelling van de Nigeriaanse autoriteiten staat.

De rechtbank verklaart het beroep deels gegrond en deels ongegrond. Het beroep is ongegrond voor de afwijzing van de asielaanvraag, maar gegrond voor de vertrektermijn en het inreisverbod. De rechtbank vernietigt het deel van het besluit dat de vertrektermijn en het inreisverbod betreft, en stelt een vertrektermijn van vier weken vast. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.750,- van de staatssecretaris. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.37690

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nr.] , eiser

(gemachtigde: mr. G.J. van der Graaf),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 6 november 2023 (het bestreden besluit) op zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Hij heeft op 24 december 2018 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit deze aanvraag afgewezen als ongegrond.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 1 maart 2024 op zitting behandeld in Breda. Eiser en de staatssecretaris hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen vier weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht vier weken later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2. De rechtbank verklaart het beroep deels gegrond en deels ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft tegen betaling stemfraude gepleegd samen met [naam 1] en [naam 2] . Zij zijn betrapt door de politie. Daarbij werd [naam 1] doodgeschoten door de politie en heeft eiser een politieagent geslagen met een houten plank. Eiser wist daarna samen met [naam 2] te ontkomen. Na drie dagen hoorde hij van zijn moeder dat de politie naar hem op zoek was, waarna hij Nigeria heeft verlaten. Eiser denkt dat hij wordt beschuldigd van het doden van [naam 1] , het slaan van een agent en het plegen van verkiezingsfraude.
Het bestreden besluit
4. De staatssecretaris acht geloofwaardig dat eiser tegen betaling stemfraude heeft gepleegd, dat hij betrapt is en dat hij daarbij een politieagent heeft geslagen. Maar het is niet aannemelijk dat eiser om deze reden te vrezen heeft bij terugkeer. Het is namelijk niet gebleken dat eiser beschuldigd wordt van enig feit of dat hij in de negatieve belangstelling van de Nigeriaanse autoriteiten staat. Daarnaast acht de staatssecretaris het ongeloofwaardig dat eiser beschuldigd wordt van het doden van [naam 1] , het slaan van een politieagent en het plegen van verkiezingsfraude. Want dit is niet onderbouwd met documenten, zoals een opsporingsbevel of verklaringen van derden zoals zijn moeder. Ook zijn de gestelde beschuldigingen nooit geuit en heeft eiser geen inspanningen verricht om te verifiëren dat hij daadwerkelijk beschuldigd wordt. Dit terwijl het feit inmiddels acht jaar geleden is. Met betrekking tot het terugkeerbesluit is een vertrektermijn onthouden en is een inreisverbod van twee jaar opgelegd.
De beschuldigingen
5. Eiser voert aan dat het ten onrechte wordt tegengeworpen dat hij een opsporingsbevel moet overleggen. Deze worden in Nigeria namelijk niet gebruikt. En een schriftelijke verklaring van zijn moeder zou worden afgedaan als onvoldoende. Ook wordt ten onrechte verwacht dat eiser juridische hulp had moeten inschakelen om de beschuldigingen te verifiëren. Uit landeninformatie over Nigeria [1] blijkt namelijk dat advocaten mishandeld kunnen worden door de politie als zij teveel vragen stellen en daarom vermoedde eiser terecht dat een advocaat hem niet kon helpen. Tot slot zijn de vermoedens van eiser aannemelijk, omdat hij zijn vingerafdrukken heeft achtergelaten op de houten plank op de plaats van het incident.
6. Deze beroepsgrond slaagt niet. Allereerst heeft de staatssecretaris er terecht op gewezen dat het aan de vreemdeling is om zijn asielrelaas aannemelijk te maken en daarbij mag verwacht worden dat hij gestelde beschuldigingen probeert te verifiëren. In het geval van eiser ligt er geen enkele onderbouwing voor de gestelde beschuldigingen en heeft hij niets ondernomen om de gestelde beschuldigingen te verifiëren. De enkele stelling dat opsporingsbevelen niet worden gebruikt en dat een verklaring van zijn moeder zou worden afgedaan als onvoldoende maakt dit niet anders. Bovendien heeft de staatssecretaris er terecht op gewezen dat opsporingsbevelen ook in andere zaken met betrekking tot Nigeria zijn overgelegd, [2] waardoor verwacht mag worden dat eiser probeert te achterhalen of voor hem ook een opsporingsbevel of iets anders bestaat. Ook kunnen schriftelijke verklaringen van derden ingebracht worden ter ondersteuning van zijn asielrelaas, zoals bijvoorbeeld van zijn moeder. Dat een dergelijke verklaring per definitie als onvoldoende zou worden aangemerkt volgt de rechtbank niet, omdat op voorhand onbekend is welke informatie een dergelijke brief zou bevatten. Bovendien is het dan aan de staatssecretaris om hier gemotiveerd op in te gaan, waardoor niet gezegd kan worden dat het bij voorbaat geen zin heeft. Dat uit landeninformatie over Nigeria zou volgen dat een advocaat eiser niet zou kunnen helpen is niet van belang, omdat aan eiser wordt tegengeworpen dat hij niet eens heeft geprobeerd om de beschuldigingen te verifiëren en dat wordt hiermee niet aangevochten. Tot slot is de stelling dat zijn vermoedens over de beschuldigingen juist zijn vanwege het achterlaten van vingerafdrukken onvoldoende, omdat eiser niet duidelijk heeft gemaakt hoe die vingerafdrukken te herleiden zijn tot eiser.
Problemen bij terugkeer
7. Eiser voert aan dat het incident met de verkiezingsfraude ertoe leidt dat hij te vrezen heeft bij terugkeer.
8. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat hij een vrees bij terugkeer heeft. De staatssecretaris heeft er allereerst terecht op gewezen dat de beschuldigingen inzake het incident niet geloofwaardig zijn, waardoor hieruit niet kan worden afgeleid dat eiser problemen staan te wachten bij terugkeer. Eiser heeft ook niet onderbouwd dat de Nigeriaanse autoriteiten op de hoogte zijn dat hij betrokken was bij het incident. Daarmee heeft de staatssecretaris niet ten onrechte geconcludeerd dat niet aannemelijk is gemaakt dat de Nigeriaanse autoriteiten op de hoogte zijn van eisers betrokkenheid en dat niet gebleken is dat eiser in de negatieve belangstelling van de Nigeriaanse autoriteiten staat.
Vertrektermijn en inreisverbod
9. Eiser voert aan dat hem ten onrechte geen vertrektermijn is gegund en dat ten onrechte een inreisverbod is opgelegd. Dit stond niet in het voornemen van 8 augustus 2023 en eiser kon hierop in de zienswijze niet reageren.
10. Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank constateert dat niet is gemotiveerd op grond waarvan de vertrektermijn verkort is. Ter zitting heeft de staatssecretaris ook erkend dat een vertrektermijn van vier weken gegund had moeten worden. Tot slot wijst eiser er terecht op dat in het voornemen van 8 augustus 2023 nog een vertrektermijn van vier weken is genoemd. Op grond van artikel 62, eerste lid, van de Vw [3] had eiser daarom een vertrektermijn van vier weken gegund moeten worden. Dit deel van het bestreden besluit wordt dan ook vernietigd.
11. Ten aanzien van het inreisverbod constateert de rechtbank dat het inreisverbod niet deugdelijk gemotiveerd is en dat zich hier niet een situatie als bedoeld in artikel 66a, eerste lid, van de Vw voordoet. Ter zitting heeft de staatssecretaris ook erkend dat dit niet opgelegd kon worden. Tot slot was het inreisverbod ook niet genoemd in het voornemen van 8 augustus 2023. Ook dit deel van het bestreden besluit wordt vernietigd.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond voor zover het ziet op de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. De staatssecretaris mocht de asielaanvraag afwijzen als ongegrond.
13. Het beroep is gegrond voor zover het ziet op de vertrektermijn en het inreisverbod. Daarom vernietigt de rechtbank het deel van het besluit dat ziet op de vertrektermijn en bepaalt op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb [4] dat een vertrektermijn van vier weken hiervoor in de plaats treedt. Daarnaast wordt het inreisverbod vernietigd.
14. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- (zeventienhonderdvijftig euro) omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de staatssecretaris deze vergoeding betalen aan de gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond voor zover dat ziet op de afwijzing van de asielaanvraag;
- verklaart het beroep gegrond voor zover dat ziet op de vertrektermijn en het inreisverbod;
- vernietigt het bestreden besluit van 6 november 2023 voor zover daarin is beslist dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten;
- bepaalt dat eiser een vertrektermijn van vier weken heeft en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het besluit;
- vernietigt het inreisverbod;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.750,- (zeventienhonderdvijftig euro) aan proceskosten aan de gemachtigde van eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Remerie, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Algemeen ambtsbericht Nigeria van januari 2023.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag van 9 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:152 en zittingsplaats Groningen van 24 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:18191.
3.Vreemdelingenwet 2000.
4.Algemene wet bestuursrecht.