In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, gaat het om een beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan de belanghebbende is opgelegd. De naheffingsaanslag van € 68,50, bestaande uit € 2,00 aan parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten, is opgelegd omdat de auto van de belanghebbende op 5 december 2022 geparkeerd stond op een locatie waar geen geldige parkeervergunning was aangemeld. De belanghebbende stelde dat hij recht had op parkeren met zijn parkeervergunning voor gebiedscode 37, maar de rechtbank oordeelde dat de locatie buiten het vergunningsgebied viel. Tijdens de zitting op 4 april 2024 was de belanghebbende aanwezig, terwijl de heffingsambtenaar werd vertegenwoordigd door mr. G.A. de Jong.
De rechtbank overwoog dat de voorwaarden voor het parkeren met een vergunning strikt moeten worden nageleefd. De vergunning is alleen geldig binnen het aangewezen vergunningsgebied en op de vastgestelde tijdvakken. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende niet had voldaan aan de voorwaarden van zijn parkeervergunning, aangezien de straat waar hij parkeerde buiten het vergunningsgebied lag. Hierdoor was er geen sprake van geldig parkeren met de vergunning, en was de naheffingsaanslag terecht opgelegd.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 april 2024, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.