Overwegingen
1. Eiseres stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de nationaliteit van Guinee-Bissau te hebben.
2. Op 3 januari 2020 heeft eiseres een asielaanvraag ingediend in Nederland. Bij besluit van 29 juli 2021 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen als ongegrond. Dit besluit gold niet als terugkeerbesluit omdat nader onderzoek naar adequate opvang voor eiseres in Guinee-Bissau noodzakelijk was. Eiseres heeft beroep bij de rechtbank ingesteld tegen het besluit op haar asielaanvraag. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft het beroep op 26 september 2022 ongegrond verklaard.Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingediend.
3. Op 20 december 2022 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld. Op 4 januari 2023 heeft zij beroep ingesteld bij de rechtbank wegens het niet tijdig nemen van een terugkeerbesluit dan wel een besluit tot het verlenen van een buitenschuldvergunning.
Standpunten eiseres en verweerder
4. Eiseres voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend onderzoek verricht naar adequate opvang voor eiseres in Guinee-Bissau. Volgens IB 2022/74heeft verweerder maximaal één jaar na het nemen van het besluit op de asielaanvraag om het onderzoek naar adequate opvang in het land van herkomst af te ronden. Verweerder heeft deze termijn zonder geldige reden overschreden. Eiseres verzoekt daarom aan de rechtbank om verweerder op te dragen alsnog een besluit te nemen binnen een redelijke termijn en te bepalen dat verweerder een dwangsom aan eiseres verbeurt voor elke dag dat de door de rechtbank vastgestelde beslistermijn wordt overschreden.
5. In zijn verweerschrift stelt verweerder zich op het standpunt dat de ingebrekestelling prematuur is ingediend. Verweerder wijst er in dat verband op dat de rechtbank in de uitspraak op het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag heeft overwogen dat verweerder bij het onderzoek naar adequate opvang voldoende voortvarend heeft gehandeld. Bovendien heeft verweerder bij zijn brief van 28 maart 2023 de beslistermijn met nog eens een jaar verlengd. De aanleiding voor deze verlenging is dat eiseres onvoldoende meewerkt aan het onderzoek naar adequate opvang. Verweerder verwijst hiervoor naar de Nota ‘Beoordeling onderzoek naar adequate opvang’ van DT&Vvan 16 maart 2023. De beslistermijn is daarom rechtsgeldig verlengd. Het beroep is volgens verweerder dan ook niet-ontvankelijk. Ter zitting is verweerder bij dit standpunt gebleven. Het subsidiaire standpunt, zoals ingenomen in het verweerschrift, heeft verweerder ter zitting teruggenomen.
6. Uit artikel 45, eerste lid, van de Vwvolgt dat de afwijzing van de asielaanvraag en het nemen van een terugkeerbesluit gelijktijdig dient plaats te vinden. Van dit uitgangspunt mag volgens de Afdelingechter worden afgeweken als verweerder tijdens de asielprocedure nog niet heeft kunnen vaststellen of adequate opvang voor de niet-begeleide minderjarige aanwezig is door het tijdrovende karakter van het onderzoek dat daarmee is gemoeid.Verweerder dient hierbij voortvarend te handelen om de periode waarin de vreemdeling in onzekerheid verkeert over zijn verblijfsstatus zo kort mogelijk te houden. Een termijn van drie jaar na indiening van de asielaanvraag acht de Afdeling hoe dan ook te lang. Het onderzoek zal er in moeten resulteren dat ofwel een terugkeerbesluit wordt genomen ofwel een buitenschuldvergunning wordt verleend.
7. In haar uitspraak van 8 juni 2022 heeft de Afdeling verder overwogen dat in het geval verweerder volgens de vreemdeling onvoldoende voortvarend handelt, de vreemdeling beroep kan instellen bij de rechter tegen het uitblijven van een besluit. Of verweerder voldoende voortvarend handelt, vergt een casuïstische beoordeling. Er zal onder meer moeten worden gekeken of er bij het onderzoek vertragende factoren spelen die niet aan verweerder kunnen worden toegerekend. Volgens de Afdeling kan daarbij worden gedacht aan de beperking om informatie op te vragen tijdens de asielprocedure, de veiligheidssituatie in en de toegankelijkheid van het land van terugkeer en de mate waarin de vreemdeling en hulporganisaties medewerking verlenen aan het onderzoek.
8. Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling heeft verweerder IB 2022/74, inmiddels IB 2023/41,opgesteld. In IB 2023/41 staat dat het onderzoek naar adequate opvang in beginsel maximaal één jaar duurt vanaf de datum van het besluit op de asielaanvraag. De termijn van het onderzoek kan onder meer worden verlengd als de vreemdeling niet of onvoldoende meewerkt aan het onderzoek.
9. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld: het niet tijdig nemen van een besluit. Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan een beroepschrift dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend, zodra het bestuursorgaan in gebreke is en besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
10. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat de ingebrekestelling prematuur is ingediend en dat het beroep om die reden niet-ontvankelijk is. Hiervoor is allereerst van belang dat het nemen van een besluit door verweerder naar aanleiding van het onderzoek naar adequate opvang niet aan een wettelijke termijn is gebonden. In een dergelijk geval dient het besluit binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag te worden genomen.De rechtbank stelt in dat verband vast dat de asielaanvraag van eiseres op 3 januari 2020 is ingediend. De ingebrekestelling van 20 december 2022 volgde dus op het moment dat de termijn van drie jaar, die door de Afdeling in de hiervoor genoemde uitspraak als ‘hoe dan ook te lang’ is aangemerkt, nagenoeg was volgelopen. Dat de rechtbank in de uitspraak op het asielberoep het onderzoek naar adequate opvang nog voldoende voortvarend had bevonden, doet daar niet aan af. Verder stelt de rechtbank vast dat de initiële - door verweerder zelf gehanteerde - beslistermijn van een jaar, gerekend vanaf de datum van het afwijzende asielbesluit, al op 30 juli 2022 - en dus ruim voor de ingebrekestelling van 20 december 2022 - was verlopen. Er is daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de ingebrekestelling prematuur is ingediend.
11. Dat verweerder de beslistermijn heeft verlengd, leidt niet tot aan ander oordeel. Hiervoor is van belang dat verweerder ter zitting desgevraagd niet heeft kunnen toelichten hoe de reeds op 30 juli 2022 verlopen beslistermijn op 28 maart 2023 alsnog met een jaar kon worden verlengd. Het ter zitting ingenomen standpunt van verweerder dat die verlenging pas op 28 maart 2023 van kracht werd, en aldus tot gevolg heeft dat verweerder pas op uiterlijk 28 maart 2024 een beslissing hoeft te nemen, volgt de rechtbank evenmin. Een termijn die al verlopen is, kan immers niet worden verlengd. Bovendien zou verweerder, als hij in deze opvatting zou worden gevolgd, geen verantwoording hoeven af te leggen over een periode van bijna acht maanden waarin de beslistermijn wel was verlopen, maar nog niet was verlengd.
12. Tot slot ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat eiseres onvoldoende heeft meegewerkt aan het onderzoek naar adequate opvang, en dat om die reden een verlenging van de beslistermijn is gerechtvaardigd. In de Nota ‘Beoordeling onderzoek naar adequate opvang’ van DT&V worden immers uitsluitend gedragingen beschreven van familieleden van eiseres, die redelijkerwijs niet aan eiseres zelf, een meisje van tien jaar, kunnen worden toegerekend.
13. Nu gesteld, noch gebleken is dat sprake is van andere vertragende factoren die niet aan verweerder kunnen worden toegerekend, concludeert de rechtbank dat verweerder onvoldoende voortvarend gehandeld en dat eiseres verweerder tijdig en op goede gronden in gebreke heeft gesteld. Vervolgens heeft eiseres meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen. Het beroep is daarom gegrond.
14. Als verweerder niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn op van twee weken waarbinnen hij een besluit bekend moet maken. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid van deze bepaling een andere termijn opleggen of een andere voorziening treffen. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat nader onderzoek noodzakelijk is. Verweerder kon desgevraagd echter niet, ook niet bij benadering, een inschatting geven van de termijn waarbinnen dat onderzoek zal zijn afgerond. Van een bijzonder geval is dan ook geen sprake. De rechtbank zal daarom bepalen dat verweerder binnen twee weken alsnog een besluit moet nemen.
15. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb zal de rechtbank voorts bepalen dat verweerder een dwangsom van € 100 aan eiseres verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
16. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1,0).