Overwegingen
1. Eiseres stelt te zijn geboren op [gerboortedatum] en de Guinee-Bissause nationaliteit te bezitten. Zij verblijft sinds 2016 bij haar tante in Nederland. Zij heeft op 16 augustus 2018 een aanvraag ingediend om afgifte van een verblijfsvergunning voor het verblijfsdoel ‘humanitair niet tijdelijk', welke op 17 december 2019 is ingetrokken.
2. Eiseres heeft op 3 januari 2020 een asielaanvraag in Nederland ingediend. Zij heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij bij terugkeer naar Guinee-Bissau te vrezen heeft voor besnijdenis.
3. Het asielrelaas bevat volgens verweerder het volgende relevant element:
- identiteit, nationaliteit en herkomst.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw.Volgens verweerder bevat het asielrelaas van eiseres geen motieven die raakvlakken hebben met het Vluchtelingenverdrag.De gestelde vrees van eiseres om besneden te worden heeft verweerder getoetst aan artikel 3 van het EVRM.Verweerder acht echter niet aannemelijk dat eiseres bij terugkeer naar Guinee-Bissau een reëel risico loopt op besnijdenis en daarmee op een situatie strijdig met artikel 3 van het EVRM. In het besluit is verder neergelegd dat aan eiseres nog geen terugkeerbesluit wordt opgelegd, omdat vanwege haar minderjarige leeftijd eerst onderzoek naar adequate opvang moet plaatsvinden.
5. Bij aanvullend besluit van 10 februari 2022 heeft verweerder het bestreden besluit gewijzigd in die zin, dat eiseres uitstel van vertrek krijgt gedurende het nader onderzoek naar adequate opvang op grond van paragraaf A3/6.1 van de Vc, uiterlijk tot eiseres de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt of zoveel eerder als er, omdat is komen vast te staan dat adequate opvang beschikbaar is, een terugkeerbesluit wordt uitgevaardigd. Als gevolg hiervan heeft eiseres rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, eerste lid, onder j, van de Vw.
6. Bij brief van 7 juli 2022 stelt verweerder dat nog geen terugkeerbesluit is genomen omdat het onderzoek naar adequate opvang nog niet is afgerond. Er is sprake van de derde situatie zoals bedoeld in rechtsoverweging 16 van de Afdelingsuitspraak van 8 juni 2022. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat voorafgaand aan het afwijzende asielbesluit al een onderzoek is gestart naar mogelijke opvang buiten Nederland. Zo is tijdens het eerste gehoor en nader gehoor uitgebreid gevraagd naar de situatie van eiseres en mogelijke familieleden die voor haar zouden kunnen zorgen. Na het afwijzende asielbesluit is er bij de Portugese autoriteiten en de Duitse autoriteiten navraag gedaan naar mogelijke familieleden. Verweerder heeft stukken overgelegd ter onderbouwing daarvan. Wegens gebrek aan concrete informatie over de familieleden is er uit dit onderzoek weinig resultaat gekomen. Verder zijn er verschillende vertrekgesprekken geweest om de mogelijkheden van adequate opvang te onderzoeken.
7. Verder stelt verweerder dat het onderzoek gericht is op het vinden van familie in Guinee-Bissau, maar dat de beschikbare documenten en de door de tante gegeven informatie onvoldoende concreet zijn en hebben geleid tot twijfel over de gang van zaken. Mogelijk behoort DNA-onderzoek nog tot de mogelijkheden. De DT&Vis een bijzonder vertrek onderzoek gestart bij de Portugese ambassade in Guinee-Bissau en de Guinee-Bissause ambassade in Brussel. Een antwoord kan lang uitblijven en de bereidheid om mee te werken is vaak gering, maar uit contact van 27 juni 2022 met de nieuwe consul van Guinee-Bissau in Brussel blijkt dat hij mogelijk bereid is om onderzoek te doen naar de verblijfplaats en situatie van de vader van eiseres. Verweerder stelt zich op het standpunt dat voldoende voortvarend te werk is gegaan in het onderzoek naar adequate opvang.
8. Verweerder heeft ten slotte in deze brief van 7 juli 2022 naar aanleiding van de Afdelingsuitspraak van 8 juni 2022 het verleende uitstel van vertrek ingetrokken, en de grondslag voor rechtmatig verblijf gewijzigd naar artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw.
9. Op wat eiseres daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
10. Eiseres stelt dat zij in haar belangen is geschaad omdat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met haar omstandigheden. Eiseres voert, kort gezegd, aan dat fouten zijn gemaakt bij het eerste en het nader gehoor en dat verweerder gebruik heeft gemaakt van een verkeerde tolk. Verder is verweerder voorbij gegaan aan de opmerkingen die zijn opgenomen in de correcties en aanvullingen.
11. Uit het rapport van het eerste gehoor van 14 januari 2021 blijkt evenwel dat eiseres in het Nederlands is gehoord, dit in overleg met haar gemachtigde. Het gehoor is vervolgens voortgezet met de tante van eiseres in het Nederlands, wat zij goed beheerst. Niet is gebleken van enig bezwaar daartegen. Zoals afgesproken met de gemachtigde is het asielrelaas niet uitgebreid besproken. Uit het rapport van het nader gehoor van 6 mei 2021 blijkt dat de tante van eiseres is gehoord met tussenkomst van een tolk [naam4] (Gambia). In het eerste gehoor had zij aangegeven dat deze taal het meest geschikt is om haar in te horen, maar dat het ook in het Nederlands kan. Er is niet gebleken van enig bezwaar tegen het gebruik van de desbetreffende tolk.
12. Verder is in de rapporten te lezen dat de gehoormedewerker eiseres op zorgvuldige wijze heeft gehoord, altijd in het bijzijn van haar voogd. Toen bleek dat eiseres summier verklaarde is het gehoor met haar stopgezet en verder gevoerd met haar tante. Niet is gebleken dat aan de tante van eiseres inhoudelijke vragen over het asielrelaas zijn gesteld in aanwezigheid van eiseres. Uit zowel het rapport van het eerste gehoor als het nader gehoor blijkt dat eiseres al naar de kinderopvang was gebracht toen het gehoor met de tante aanving. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat eiseres in haar belangen is geschaad of dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld. Voorts blijkt uit het voornemen en het bestreden besluit voldoende dat verweerder de opmerkingen uit de correcties en aanvullingen heeft betrokken in de besluitvorming.
13. Eiseres voert aan dat de vrees voor besnijdenis ten onrechte niet is aangemerkt als relevant element, verder volstaan de verklaringen van haar tante. Eiseres verwijst naar het rapport
28 Too Many, waaruit blijkt dat 95% van de vrouwen binnen islamitische stammen in Guinee-Bissau te maken heeft met besnijdenis. Haar vrees is hiermee gegrond. In dit kader wijst eiseres op artikel 31, vijfde lid, van de Vw en stelt zij dat de bewijslast wordt omgekeerd. Het is aan verweerder om aan te tonen dat eiseres bij de 5% hoort die niet met besnijdenis in aanraking komt. Aan de naam van de vader van eiseres is af te leiden dat hij islamitisch is. Hij behoort tot de [naam5] stam. Eiseres verwijst verder naar het ambtsbericht van Guinee en de handhaving van besnijdenissen aldaar. In Guinee-Bissau is sprake van eenzelfde situatie, aldus eiseres.
14. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het punt over de besnijdenis wel als relevant element is aangemerkt, zij het dat het in het voornemen en het bestreden besluit niet met zoveel woorden is benoemd. Uit het verweerschrift blijkt niettemin voldoende dat het zo is. Verweerder heeft dit echter niet beoordeeld op geloofwaardigheid, omdat het te weinig concreet is daartoe. Er wordt enkel getoetst op geloofwaardigheid als het element voldoende aannemelijk is gemaakt. In het geval van eiseres is het onduidelijk wat de feiten zijn. Het gaat niet om een feitelijke gebeurtenis maar er is enkel sprake van een gestelde vrees voor besnijdenis. Verweerder heeft daarom getoetst of deze vrees aannemelijk is gemaakt.
15. De stelling van eiseres dat de bewijslast bij verweerder ligt wordt niet gevolgd. Niet staat vast dat zij in het verleden al is blootgesteld aan vervolging of ernstige schade zoals bedoeld in artikel 31, vijfde lid, van de Vw. Het is aan eiseres om de gestelde vrees voor besnijdenis aannemelijk te maken.
16. De verklaringen van de tante van eiseres betreffen enkel de algemene situatie in Guinee-Bissau. Niet wordt inzichtelijk gemaakt waarom juist eiseres specifiek te vrezen heeft voor besnijdenis bij terugkeer naar haar land van herkomst. De tante van eiseres heeft enkel verklaard wat zij heeft vernomen van derden. Ondanks dat zij gedetailleerd heeft verklaard over het proces van besnijdenis, ziet dit niet op het individuele geval. Verder was zij niet aanwezig bij de besnijdenis en het overlijden van de zus van eiseres en heeft zij daar niet over kunnen verklaren.
17. Voorts is van belang dat niet aannemelijk is gemaakt dat het gevaar voor besnijdenis afkomstig is van de vader van eiseres. De tante van eiseres heeft immers verklaard dat hij nooit voor eiseres heeft gezorgd of contact heeft gezocht. Enkel valt uit het dossier op te maken dat hij toestemming heeft gegeven voor een medische behandeling in Portugal. De religie van de vader blijkt niet evident uit zijn naam of die van eiseres. Als al wordt aangenomen dat de vader islamitisch is, laat dat onverlet dat niet duidelijk of zelfs onbekend is hoe hij denkt over een eventuele besnijdenis. Niet valt in te zien dat hij de intentie heeft om eiseres te laten besnijden. Ook heeft de tante het in haar verklaringen meermaals over ‘het dorp’ en ‘de dorpelingen’. Volgens de tante heeft eiseres namelijk te vrezen voor de dorpelingen en hun traditie van vrouwenbesnijdenis. Uit het dossier blijkt echter dat eiseres uit de stad komt. Zo staat in de medische stukken dat eiseres een meisje afkomstig uit het stedelijk gebied is, en heeft zij volgens de overlijdensakte van haar oma bij haar in de hoofdstad Bissau gewoond. Dit doet afbreuk aan de verklaringen van de tante dat dorpelingen er voor zullen zorgen dat eiseres wordt besneden omdat het traditie is.
18. Verweerder heeft het ambtsbericht van Guinee terecht niet betrokken bij de beoordeling, nu dit een ander land betreft. De openbare bronnen en het rapport van Defence for Children beschrijven de algemene situatie in Guinee-Bissau. Dit heeft geen betrekking op de persoonlijke situatie van eiseres. Uit de ingebrachte informatie blijkt overigens dat per landstreek binnen Guinee-Bissau grote verschillen bestaan tussen de percentages van het aantal besnijdenissen. Zo komen besnijdenissen in steden (aanzienlijk) minder voor dan op het platteland en zoals eerder overwogen is eiseres afkomstig uit de stad.
19. Uit het voorgaande blijkt niet dat eiseres de vrees om besneden te worden bij terugkeer in het land van herkomst aannemelijk heeft gemaakt.
20. Eiseres stelt dat verweerder de asielaanvraag ten onrechte niet heeft getoetst aan artikel 8 van het EVRM.
21. Eiseres heeft niet binnen zes maanden na haar inreis in Nederland een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft daarom, gelet op het bepaalde in artikel 3.6a, derde lid, van de Vb, terecht niet getoetst aan artikel 8 van het EVRM. Dat eiseres eerder een reguliere aanvraag heeft gedaan, welke zij vervolgens weer heeft ingetrokken, maakt dit niet anders.
Ontbrekend terugkeerbesluit en onderzoek naar adequate opvang
22. Eiseres voert aan dat verweerder, door het niet nemen van een terugkeerbesluit, tijd rekt totdat eiseres meerderjarig is. In haar reactie op de Afdelingsuitspraak van 8 juni 2022 stelt eiseres dat verweerder niet voortvarend te werk is gegaan, omdat hij geen onderzoek heeft gedaan naar adequate opvang. Daarom is niet voldaan aan de voorwaarden die de Afdeling in deze uitspraak heeft gesteld, waardoor verweerder niet mag afwijken van artikel 45 van de Vw.
23. De Afdeling heeft in bedoelde uitspraak geoordeeld dat artikel 45, eerste lid, van de Vw uitgaat van een meeromvattende beslissing. Om die reden dienen de afwijzing van de asielaanvraag en het nemen van een terugkeerbesluit gelijktijdig plaats te vinden. Hiervan mag volgens de Afdeling enkel worden afgeweken als verweerder tijdens de asielprocedure nog niet heeft kunnen vaststellen of adequate opvang voor de vreemdeling aanwezig is door het tijdrovende karakter van dat onderzoek. Als dit het geval is, moet verweerder dat uitdrukkelijk toelichten in de beslissing. Verweerder dient hierbij voortvarend te handelen om de periode waarin de vreemdeling in onzekerheid verkeert over zijn verblijfsstatus zo kort mogelijk te houden. Het onderzoek zal er bovendien in moeten resulteren dat ofwel een terugkeerbesluit wordt genomen ofwel een vergunning volgens het buitenschuldbeleid wordt verleend.
24. In de door verweerder overgelegde kamerbrief van 14 juli 2022 over de algemene beleidsconsequenties van genoemde Afdelingsuitspraak staat dat de staatssecretaris, in overleg met de DT&V, heeft geconcludeerd dat een uiterlijke termijn van 1 jaar, startende op het moment van de afwijzende beschikking op de asielaanvraag, een realistische termijn is om het onderzoek naar adequate opvang af te kunnen ronden. Hierbij is van belang dat de vreemdeling en alle andere relevante partijen hun volledige medewerking verlenen.
De rechtbank acht deze gedragslijn niet onredelijk.
25. Verweerder had gelet op de Afdelingsuitspraak van 8 juni 2022 uitdrukkelijk moeten toelichten waarom de afwijzing van de asielaanvraag en het nemen van een terugkeerbesluit niet gelijktijdig plaatsvinden.
26. In zijn brief van 7 juli 2022 heeft verweerder vervolgens voldoende inzichtelijk gemaakt op welke wijze voorafgaand aan het bestreden besluit is gestart met een onderzoek naar adequate opvang. In de rapporten van het eerste en nader gehoor is te lezen dat onder meer vragen zijn gesteld over de vader van eiseres en eventuele andere achtergebleven familieleden in Guinee-Bissau. Zeker in het geval van eiseres, nu niet zeker is of haar achtergebleven biologische ouder toestemming heeft gegeven voor haar vertrek naar (ook) Nederland, is deze informatie voor verweerder van belang.
27. Ook is duidelijkheid gegeven over de voortgang van dit onderzoek. Zo denkt verweerder dat de nieuwe consul van Guinee-Bissau in Brussel bereid is om een onderzoek te starten en volgt ook uit de brief van 4 augustus 2022 van de gemachtigde van eiseres gericht aan verweerder dat er inmiddels DNA-onderzoek is aangeboden om de familieband vast te stellen. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat voldoende voortvarend is gehandeld in het onderzoek naar adequate opvang voor eiseres. Daarbij is ook van belang dat het onderzoek mede van eiseres afhankelijk is. Van eiseres mag worden verwacht dat zij volledig meewerkt.
28. Verweerder heeft dan ook terecht (nog) geen terugkeerbesluit genomen, nu voldoende is gebleken dat verweerder voorafgaand aan het nemen van het afwijzende besluit al gestart was met het onderzoek naar adequate opvang, conform de derde situatie als benoemd in de Afdelingsuitspraak. Echter is dit in het bestreden besluit niet uitdrukkelijk toegelicht en daarmee dan ook onvoldoende gemotiveerd.
29. Voorts heeft verweerder eiseres in het aanvullend besluit van 10 februari 2022 ten onrechte uitstel van vertrek verleend op grond van paragraaf A3/6.1 van de Vc. Op dit punt is eveneens sprake van een tekortkoming in de besluitvorming.
30. Gelet op de bewoordingen in de brief van verweerder van 7 juli 2022, merkt de rechtbank deze aan als aanvullend op het bestreden en aanvullend besluit. Het standpunt dat verweerder thans inneemt, namelijk het intrekken van het uitstel van vertrek en eiseres rechtmatig verblijf verlenen op grond van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw in afwachting van het onderzoek naar adequate opvang, is conform de Afdelingsuitspraak. Ook heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom is afgezien van het gelijktijdig nemen van een terugkeerbesluit. Verweerder heeft met de aanvulling van 7 juli 2022 de geconstateerde tekortkomingen voldoende hersteld. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen. Wel zal verweerder worden veroordeeld in de door eiseres gemaakte proceskosten.
31. Het beroep is gezien het voorgaande ongegrond. Verweerder heeft in het bestreden besluit in samenhang met de brief van 7 juli 2022 voldoende gemotiveerd waarom een terugkeerbesluit achterwege blijft alsmede rechtmatig verblijf verleend op grond van artikel 8, aanhef en onder f van de Vw. Wel ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten.
32. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.277,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 1 punt in totaal voor de schriftelijke reacties van 24 juni 2022 en 11 juli 2022, met een waarde per punt van € 759,-- en een wegingsfactor 1).